ECLI:NL:RVS:2016:2779

Raad van State

Datum uitspraak
12 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
201605055/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning en inreisverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, die op 6 juni 2016 het bezwaar van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ongegrond heeft verklaard. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 23 februari 2016 de aanvraag afgewezen en een inreisverbod uitgevaardigd. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.M. Langenberg, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de voorzieningenrechter ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 78 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat het bezwaar van de vreemdeling zich ook richtte tegen het inreisverbod. De Afdeling oordeelt dat de voorzieningenrechter buiten zijn bevoegdheid is getreden door het bezwaar ongegrond te verklaren, aangezien artikel 78 geen bevoegdheid biedt om te beslissen over bezwaren die gericht zijn tegen besluiten betreffende inreisverboden.

De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de voorzieningenrechter vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling en het griffierecht. De uitspraak is gedaan op 12 oktober 2016.

Uitspraak

201605055/1/V1.
Datum uitspraak: 12 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de voorzieningenrechter) van 6 juni 2016 in zaak nr. 16/3495 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 6 juni 2016 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.M. Langenberg, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter heeft het door de vreemdeling gemaakte bezwaar met toepassing van artikel 78 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) ongegrond verklaard. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder c, van de Vw 2000 staat in dat geval geen hoger beroep open.
2. De vreemdeling betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de bevoegdheid van artikel 78 van de Vw 2000, nu het bezwaar zich - mede - richt tegen een inreisverbod. Hij wijst daartoe op de uitspraken van de Afdeling van 15 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9111, en 21 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2901.
3. Zoals de Afdeling heeft overwogen in voormelde uitspraak van 21 juli 2014 geeft artikel 78 van de Vw 2000 geen bevoegdheid om te beslissen over een bezwaar of administratief beroep dat is gericht tegen een besluit betreffende een inreisverbod en verdraagt aanwending van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 78 van de Vw 2000, in een geval als dit, waarin in het besluit tot afwijzing van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd tevens een inreisverbod is uitgevaardigd, zich niet met de door de wetgever beoogde concentratie van rechtsbescherming.
4. Door het bezwaar gericht tegen het besluit waarbij de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen is afgewezen alsmede een inreisverbod tegen hem is uitgevaardigd, ongegrond te verklaren, is de voorzieningenrechter, gelet op het voorgaande, getreden buiten de bevoegdheid bedoeld in artikel 78 van de Vw 2000, waarvan de aanwending van appel is uitgezonderd. De Afdeling is daarom in zoverre bevoegd kennis te nemen van het hoger beroep.
5. Uit het onder 4. overwogene vloeit voort dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De staatssecretaris moet alsnog een besluit nemen op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar.
6. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 6 juni 2016 in zaak nr. 16/3495;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Russcher, griffier.
w.g. Verheij w.g. Russcher
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2016
760.