ECLI:NL:RVS:2016:2776

Raad van State

Datum uitspraak
10 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
201601691/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • A.B.M. Hent
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 16 februari 2016 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De vreemdeling, afkomstig uit Somalië, had zijn aanvraag ingediend op basis van de vrees voor vervolging door Al-Shabaab bij terugkeer naar zijn land van herkomst. De staatssecretaris had deze aanvraag echter afgewezen bij besluit van 7 september 2015, wat leidde tot het beroep van de vreemdeling bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in zijn besluit niet voldoende had onderbouwd waarom de vreemdeling niet in aanmerking kwam voor asiel, en vernietigde het besluit. De staatssecretaris ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De staatssecretaris betoogde dat de vreemdeling niet had aangetoond dat hij bij terugkeer daadwerkelijk risico liep op een onmenselijke behandeling.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond verklaard. De rechtbank had volgens de Afdeling ten onrechte overwogen dat het besluit van de staatssecretaris in strijd was met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris ongegrond. De Afdeling concludeerde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Uitspraak

201601691/1/V2.
Datum uitspraak: 10 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 februari 2016 in zaak nr. 15/17647 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2015 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 februari 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Terpstra, advocaat te Amsterdam, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling is afkomstig uit Somalië. Hij heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer door Al-Shabaab als terugkeerder zal worden herkend en om die reden een reëel risico zal lopen op een onmenselijke behandeling. De rechtbank heeft het besluit van 7 september 2015 vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
2. In de grieven klaagt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het besluit van 7 september 2015 in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Hiertoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2532, geen betrekking had op de situatie in Kismayo. Voorts heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris niet onderkend dat, nu Kismayo niet onder controle staat van Al-Shabaab, de vreemdeling volgens het Besluit van 11 mei 2015, nummer WBV 2015/7, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: het WBV 2015/7) aannemelijk dient te maken dat juist hij vanwege de verdenking van spionage zal worden geconfronteerd met Al-Shabaab. Hierin is de vreemdeling niet geslaagd, aldus de staatssecretaris.
2.1. Volgens het WBV 2015/7, ten tijde van belang neergelegd in paragrafen C7/24.3.2. en C7/24.4.5. van de Vreemdelingencirculaire 2000, komt een vreemdeling in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, indien hij afkomstig is uit een gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab of dit gebied uitsluitend kan bereiken via een gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab en hij zich niet kan handhaven onder Al-Shabaab. Een vreemdeling die zich erop beroept dat hij er door Al-Shabaab van wordt verdacht te spioneren voor de overheid en afkomstig is uit gebieden die niet onder controle staan van Al-Shabaab (inclusief Mogadishu), zal aannemelijk moeten maken dat juist hij zal worden geconfronteerd met Al-Shabaab. De enkele terugkeer uit het westen is volgens het beleid daartoe onvoldoende.
2.2. Niet is in geschil dat de vreemdeling afkomstig is uit Kismayo. Hij heeft gesteld noch gestaafd dat zijn herkomstplaats onder controle van Al-Shabaab staat (zie hieromtrent ook de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1911). De hier voorliggende situatie is dan ook niet vergelijkbaar met de situatie in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2015, waarin destijds onvoldoende duidelijk was in hoeverre Al-Shabaab controle had over de stad Mogadishu. Gelet op het WBV 2015/7 dient de vreemdeling daarom aannemelijk te maken dat juist hij zal worden geconfronteerd met Al-Shabaab.
2.3. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 7 september 2015, gelezen in samenhang met het voornemen daartoe, terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling zijn stelling dat Al-Shabaab op de hoogte is van zijn publieke optreden in Nederland en een interview met Radio Kismayo en dat hij als gevolg hiervan in de negatieve belangstelling van Al-Shabaab staat, niet aannemelijk heeft gemaakt. Voorts heeft de staatssecretaris zich onbestreden op het standpunt gesteld dat er vluchten zijn van Mogadishu naar Kismayo. Hij heeft zich gelet hierop terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling tijdens zijn reis door Somalië niet zal worden geconfronteerd met Al-Shabaab.
Hiermee heeft de staatssecretaris zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat juist hij bij terugkeer naar zijn herkomstgebied zal worden geconfronteerd met Al-Shabaab en hij om die reden een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden strijdige behandeling. De rechtbank heeft daarom ten onrechte overwogen dat het besluit van 7 september 2015 in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De grieven slagen.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 7 september 2015 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 februari 2016 in zaak nr. 15/17647;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Yildiz
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2016
594.