201604117/1/V2.
Datum uitspraak: 28 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 26 mei 2016 in zaak nr. NL 16.577 in het geding tussen:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 mei 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. van den Hombergh, advocaat te Oss, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Aanleiding
1. De vreemdeling heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij wegens haar seksuele gerichtheid niet kan terugkeren naar haar land van herkomst, Uganda. De staatssecretaris heeft haar op 17 mei 2013 en 9 november 2015 gehoord over dit asielmotief. Hij heeft zich in het besluit op het standpunt gesteld dat de gestelde seksuele gerichtheid gelet op de tijdens die gehoren afgelegde verklaringen niet geloofwaardig is.
Grief
2. In zijn grief klaagt de staatssecretaris, voor zover thans van belang, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de verklaringen die de vreemdeling tijdens het gehoor van 17 mei 2013 heeft afgelegd niet heeft mogen betrekken bij zijn besluit. Volgens hem heeft de rechtbank uit de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2170, ten onrechte afgeleid dat het gehoor niet zorgvuldig is verlopen. Beoordeling grief
2.1. In de uitspraak van 8 juli 2015 heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, overwogen dat het wegens het ontbreken van een beleidsregel of vaste gedragslijn voor het onderzoek naar een gestelde seksuele gerichtheid voor de bestuursrechter niet mogelijk is te toetsen hoe de staatssecretaris in een concreet geval zijn onderzoek verricht en aldus of hij een zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd besluit neemt over de geloofwaardigheid van een gestelde seksuele gerichtheid als asielmotief. Deze uitspraak gaat aldus over de noodzaak voor de staatssecretaris om een beleidsregel of vaste gedragslijn op te stellen voor het onderzoek naar een seksuele gerichtheid als asielmotief, om zo toetsing door de bestuursrechter mogelijk te maken. Uit deze uitspraak kan, zoals de staatssecretaris terecht aanvoert, niet worden afgeleid dat gehoren die hebben plaatsgevonden vóór de totstandkoming van een dergelijke beleidsregel of gedragslijn onzorgvuldig zijn geweest, en derhalve evenmin dat verklaringen die tijdens die gehoren zijn afgelegd niet kunnen worden betrokken bij een aan de hand van vorenbedoelde beleidsregel of gedragslijn verrichte en dus toetsbare beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde seksuele gerichtheid.
De staatssecretaris heeft met Werkinstructie 2015/9 de tekortkomingen die zijn geconstateerd in de uitspraak van 8 juli 2015 weggenomen (zie de uitspraak van 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1630). De rechtbank kon en moest dan ook aan de hand van de beroepsgronden van de vreemdeling toetsen of de staatssecretaris die werkinstructie heeft toegepast en of hij het besluit van 25 maart 2016, gelet op zowel het gehoor van 17 mei 2013 als dat van 9 november 2015, zorgvuldig heeft voorbereid en deugdelijk heeft gemotiveerd. De grief slaagt.
Conclusie
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen de staatssecretaris overigens heeft aangevoerd over het passeren van het door de rechtbank geconstateerde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb behoeft wegens de terugwijzing en daarmee het nog door de rechtbank te geven oordeel over het besluit van 25 maart 2016 geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
4. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 26 mei 2016 in zaak nr. NL 16.577;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van Loon
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2016
802.