ECLI:NL:RVS:2016:2658
Raad van State
- Hoger beroep
- M.G.J. Parkins-de Vin
- E. Steendijk
- J.J. van Eck
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wegens frauduleus handelen
In deze zaak heeft de Raad van State op 26 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van een vreemdeling. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 27 februari 2015 de verblijfsvergunning van de vreemdeling ingetrokken met terugwerkende kracht naar 29 oktober 2013, omdat de referente ten tijde van de verlening niet voldeed aan het middelenvereiste en de vreemdeling onjuiste gegevens had verstrekt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van frauduleus handelen, maar de staatssecretaris ging hiertegen in hoger beroep.
De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de vreemdeling onjuiste gegevens had verstrekt. De rechtbank had niet voldoende gemotiveerd waarom de verklaringen van de vreemdeling de geconstateerde tegenstrijdigheden en ongerijmdheden zouden wegnemen. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris in zijn belangenafweging de relevante feiten en omstandigheden had betrokken en dat er geen objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven in Turkije uit te oefenen.
De vreemdeling had ook aangevoerd dat de intrekking van de verblijfsvergunning in strijd was met het EVRM en de Gezinsherenigingsrichtlijn, maar de Raad van State verwierp deze argumenten. De staatssecretaris had zich terecht op het standpunt gesteld dat de belangen van de vreemdeling niet zwaarder wogen dan het algemeen belang van een restrictief toelatingsbeleid. De Raad van State concludeerde dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning op juiste gronden had ingetrokken en dat de vreemdeling niet in aanmerking kwam voor een proceskostenveroordeling.