ECLI:NL:RVS:2016:2605

Raad van State

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
201505504/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 29 mei 2015, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] gegrond verklaarde en het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 21 oktober 2014 vernietigde. De Belastingdienst/Toeslagen had de voorschotten kinderopvangtoeslag van [appellante] over de jaren 2008 en 2009 herzien en vastgesteld op nihil, en die over 2010 op € 5.195,00. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst onvoldoende had gemotiveerd waarom [appellante] niet had aangetoond dat zij kosten voor kinderopvang had gemaakt.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij een eigen bijdrage moest betalen en dat zij niet had aangetoond dat zij dat had gedaan. [appellante] stelt dat zij contant heeft betaald en dat de rechtbank de Belastingdienst had moeten verplichten om opnieuw op het bezwaar te beslissen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 12 september 2016, waarbij [appellante] werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. H. Tadema.

De Afdeling oordeelt dat [appellante] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de door haar gemaakte kosten en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht geen recht op kinderopvangtoeslag heeft toegekend voor de kosten van kinderopvang via het [gastouderbureau A]. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201505504/1/A2.
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 29 mei 2015 in zaak nr. 14/3038 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 12 juni 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2008 en 2009 herzien en vastgesteld op nihil en die over 2010 herzien en vastgesteld op € 5.195,00.
Bij besluit van 21 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 mei 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 oktober 2014 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 2 juni 2016 heeft de Afdeling de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om een reactie op zes uitspraken die zij op 1 juni 2016 heeft gedaan, onder meer in zaak nr. 201409171/1/A2 (ECLI:NL:RVS:2016:1484).
De Belastingdienst/Toeslagen heeft hierop gereageerd bij brief van 1 juli 2016.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H. Tadema, advocaat te Deventer, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding
1. [appellante] heeft in 2008, 2009 en in de periode van 1 januari tot 20 april 2010 voor haar kind gebruik gemaakt van gastouderopvang via het [gastouderbureau A], waarvoor zij voorschotten kinderopvangtoeslag heeft ontvangen.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 21 oktober 2014 ten grondslag gelegd, dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij zelf kosten
voor kinderopvang heeft gemaakt.
De rechtbank heeft dat besluit vernietigd vanwege een motiveringsgebrek en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten.
Buiten de omvang van het geschil
2. Vanaf 20 april 2010 vond de gastouderopvang plaats via het [gastouderbureau B]. De kinderopvangtoeslag over 2010 vanaf die datum is niet in geschil.
Berekeningsjaar 2008
3. Het hoger beroep met betrekking tot 2008 is ingetrokken, nadat de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting een nieuw besluit over dat berekeningsjaar heeft overgelegd en heeft toegezegd de proceskosten in hoger beroep op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht en het griffierecht ten bedrage van € 248,00 aan [appellante] te vergoeden.
Hogerberoepsgronden berekeningsjaren 2009 en 2010
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een ouder een eigen bijdrage moet betalen en dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij dat heeft gedaan. [appellante] stelt, onder verwijzing naar een door haarzelf opgesteld overzicht van de betalingen en bankafschriften waaruit geldopnames blijken, dat zij de gastouder grotendeels contant heeft betaald. [appellante] voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet heeft aangetoond dat een overeenkomst met het [gastouderbureau A] was gesloten. Volgens [appellante] had de rechtbank de Belastingdienst/Toeslagen moeten gelasten om opnieuw op het bezwaar te beslissen, na bestudering van de door [appellante] overgelegde stukken en na het horen van [appellante].
Regelgeving
4.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Besluit kinderopvangtoeslag, wordt de kinderopvangtoeslag uitgedrukt in een percentage van de kosten van kinderopvang.
Ingevolge het tweede lid, worden de percentages, bedoeld in het eerste lid, vermeld in bijlage I.
Beoordeling hogerberoepsgronden
4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2312), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.
Voorts heeft de Afdeling eerder overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2635), dat contante betalingen gestaafd dienen te worden met kwitanties en daarmee corresponderende bewijzen van geldopnames.
4.3. Op grond van artikel 8, eerste lid, van het Besluit kinderopvangtoeslag, wordt de kinderopvangtoeslag uitgedrukt in een percentage van de kosten van kinderopvang. Uit de tabel als neergelegd in bijlage I bij het Besluit kinderopvangtoeslag volgt dat de toeslag nooit 100% van de kosten bedraagt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dient een ouder of zijn partner altijd zelf een deel van de kosten van kinderopvang te betalen. De Afdeling heeft eerder overwogen (uitspraak van 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3913), dat het aandeel dat de ouders, naar draagkracht, van de kosten van kinderopvang dragen, uitdrukking geeft aan de eigen verantwoordelijkheid van ouders voor de opvoeding en opvang van hun kinderen en ervoor zorgt dat ouders afwegingen maken over de omvang van het gebruik. De wetgever heeft het eigen aandeel in de kosten mede bedoeld als een prikkel om het aantal gedeclareerde uren kinderopvang te beperken, aldus de uitspraak van 23 december 2015. [appellante] betoogt derhalve tevergeefs dat zij zelf geen kosten van kinderopvang behoefde te maken.
4.4. Aan [appellante] is over 2009 een bedrag van in totaal € 6.993,00 aan voorschotten kinderopvangtoeslag toegekend, die zijn betaald aan het gastouderbureau. Het gastouderbureau heeft de voorschotten, verminderd met de bemiddelingskosten van totaal € 1.493,30, doorbetaald aan [appellante]. Naar niet in geschil is, bedroeg het uurtarief € 6,10 en het aantal opvanguren 128 per maand, zodat de door [appellante] te betalen opvangkosten over 2009 in totaal € 9.369,60 bedroegen. [appellante] moest dus aantonen dat zij dit bedrag verminderd met de bemiddelingskosten van € 1.493,30, derhalve een bedrag van € 7.876,30, aan de gastouder heeft betaald.
[appellante] heeft een bankafschrift overgelegd waaruit blijkt dat zij een bedrag van € 255,00 aan de gastouder heeft overgemaakt. [appellante] stelt dat zij de opvangkosten verder contant heeft betaald. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] geen kwitanties heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat zij het opgenomen geld dat uit haar bankafschriften blijkt, heeft gebruikt om de gastouder te betalen. Gelet op het voorgaande heeft [appellante] van de door haar aan te tonen kosten van € 7.876,30 een bedrag van € 7.621,30 niet aangetoond.
4.5. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellante] verzocht om een opgave van de kosten van kinderopvang over 2010. Reeds omdat [appellante] uitsluitend de kinderopvang via het [gastouderbureau B] en niet die via het [gastouderbureau A] in het antwoordformulier van juli 2011 heeft opgegeven, heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht voor de kinderopvang via [gastouderbureau A] geen toeslag in 2010 toegekend.
4.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellante] geen recht heeft op een kinderopvangtoeslag over 2009 en 2010 voor de kosten van kinderopvang via [gastouderbureau A]. Nu de uitkomst van het geschil geen andere zou zijn, in het geval de Belastingdienst/Toeslagen een nieuw besluit zou nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank, heeft zij terecht met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, voor zover het ziet op 2009 en 2010, in stand gelaten.
4.7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de Afdeling niet toe aan hetgeen [appellante] over de overeenkomst heeft aangevoerd.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Borman w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2016
615.