201502807/1/A2.
Datum uitspraak: 21 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 februari 2015 in zaken nrs. 14/6153, 14/6154 en 14/6155 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 21 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] over de jaren 2008 en 2009 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 12 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij besluit van 27 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] over het jaar 2008 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 17 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 12 september 2014 ingestelde beroep voor zover dat betreft de kinderopvangtoeslag over het jaar 2008 niet-ontvankelijk, en voor zover dat betreft de kinderopvangtoeslag over het jaar 2009, ongegrond verklaard. Bij diezelfde uitspraak heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 17 september 2014 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. O. Labordus, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding voor het geschil en besluitvorming
1. [appellant] heeft over de jaren 2008 en 2009 voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft besloten dat hij over deze jaren geen recht had op kinderopvangtoeslag, omdat geen schriftelijke overeenkomst is overgelegd die voldoet aan de wettelijke voorwaarden.
2. [appellant] bestrijdt dit en heeft aan de Belastingdienst/Toeslagen vier overeenkomsten overgelegd:
- "Overeenkomst voor bemiddeling tussen [kinderopvang] en Ouder" (hierna: overeenkomst 1),
- "Overeenkomst voor bemiddeling tussen [kinderopvang] en Gastouder" (hierna: overeenkomst 2),
- "Opvangovereenkomst Vraagouder-Gastouder" (hierna: overeenkomst 3) en
- de "Overeenkomst Gastouderbureau - vraagouder(s) en gastouder"(hierna: overeenkomst 4).
Volgens [appellant] dienen deze vier overeenkomsten in onderlinge samenhang te worden bezien, en voldoen deze tezamen aan de voorwaarden.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt stelt dat [appellant] geen schriftelijke overeenkomst heeft overgelegd die voldoet aan de wettelijke voorwaarden. Overeenkomst 1 - tussen [appellant] en [kinderopvang] - is ongedateerd, en bevat geen informatie over de uurtarieven, de adresgegevens en de duur van de overeenkomst. Overeenkomsten 2 en 3 betreffen volgens de rechtbank geen overeenkomsten in de zin van artikel 52 van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), omdat deze niet zijn gesloten tussen [appellant] en het gastouderbureau. Voor wat betreft overeenkomst 4 - de overeenkomst tussen [appellant], [kinderopvang] en de gastouder - heeft de rechtbank overwogen dat deze niet gedagtekend is, en bovendien pas in bezwaar is overgelegd.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij geen aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat de door hem overgelegde overeenkomsten met gastouderbureau [kinderopvang] niet aan de wettelijke voorwaarden daartoe voldoen, nu deze in onderlinge samenhang dienen te worden bezien. Volgens [appellant] bevat overeenkomst 4 wel alle relevante gegevens, en ontbreekt op die overeenkomst slechts de dagtekening. Nu overeenkomsten 1, 2 en 3 wel een dagtekening bevatten, is uit de vier overeenkomsten tezamen af te leiden welke afspraken tussen hem en het gastouderbureau zijn gemaakt. [appellant] verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2737). 4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 27 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR3219 en ECLI:NL:RVS:2011:BR3264), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag en dus evenmin op een voorschot daarop, indien geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, de basis voor de opvang vormt. Verder heeft de Afdeling eerder overwogen (uitspraak van 22 januari 2014; ECLI:NL:RVS:2014:154) dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang valt af te leiden dat bedoeld is dat, aan de hand van de in deze bepaling vermelde gegevens, onderzocht kan worden of de aanspraak van de ouder op en de hoogte van de overheidsbijdrage overeenkomt met de overeenkomst die de ouder heeft gesloten (Stcrt. 6 oktober 2004, nr. 192, blz. 6). Dit betekent dat de ouder, om aanspraak op kinderopvangtoeslag te kunnen maken, inzicht dient te geven in de met het gastouderbureau gemaakte afspraken over de gastouderopvang door een akte van een overeenkomst over te leggen, waaruit die afspraken blijken. 4.2. [appellant] heeft in totaal vier overeenkomsten aan de Belastingdienst/Toeslagen overgelegd. Niet in geschil is dat uit overeenkomsten 1, 2 en 3 - ook in onderlinge samenhang bezien - niet kan worden afgeleid welke afspraken zijn gemaakt tussen de betrokken partijen over kinderopvang en de kosten daarvan. In bezwaar heeft [appellant] vervolgens overeenkomst 4 overgelegd. Deze overeenkomst biedt gelet op de daarin vermelde gegevens in beginsel wel inzicht in de afspraken tussen het gastouderbureau en [appellant] over de gastouderopvang van zijn kinderen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich echter terecht op het standpunt gesteld dat niet geloofwaardig is dat de kinderopvang in de berekeningsjaren 2008 en 2009 ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden op basis van deze overeenkomst. Daarbij is van belang dat [appellant] geen afdoende verklaring heeft gegeven waarom hij deze overeenkomst - die geen dagtekening bevat - niet eerder heeft overgelegd. Voorts heeft hij geen verklaring kunnen geven waarom voor dezelfde periode verschillende overeenkomsten zijn opgesteld. Ook komt de opmaak van de overeenkomsten 1, 2 en 3 niet met die van overeenkomst 4 overeen. Bovendien heeft [appellant] de stelling van de Belastingdienst/Toeslagen, dat in de periode dat hij overeenkomst 4 heeft overgelegd telkens nieuwe overeenkomsten via de website van het gastouderbureau konden worden opgevraagd, niet weersproken. De uitspraak van 23 juli 2014 betreft een situatie die niet vergelijkbaar is met de onderhavige, reeds omdat in die zaak de relevante overeenkomsten voorafgaand aan het primaire besluit waren overgelegd.
Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt mocht stellen dat [appellant] niet heeft aangetoond dat de gastouderopvang in de berekeningsjaren 2008 en 2009 heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko.
Het betoog faalt.
5. Gelet hierop, behoeven de overige gronden geen bespreking.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J. de Jager, griffier.
w.g. Steendijk w.g. De Jager
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2016
704.