201309297/1/A4.
Datum uitspraak: 23 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2013 in zaak nr. 13/3195 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 22 maart 2013 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 22 augustus 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. E. Kocabas-Güler, advocaat te Den Haag, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door J.L. Bekker en mr. C.L.N.E. Bogaerts, beiden werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van een gastouderbureau en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: Regeling) bevat de administratie van een gastouderbureau afschriften van alle met de vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. Aan het besluit van 29 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen onder meer ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat gastouderopvang in 2009 op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden. Daartoe is in aanmerking genomen dat de door [appellante] overgelegde overeenkomsten niet alle gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, bevatten.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de door haar overgelegde overeenkomsten voldoen aan de in de Wko gestelde eisen en dat deze overeenkomsten daarom ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten bij de beoordeling of er sprake was van een overeenkomst in de zin van artikel 52 van de Wko. [appellante] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen had moeten benoemen welke gegevens in de overeenkomsten ontbraken en stelt dat de enkele stelling dat wordt getwijfeld aan de authenticiteit van de overeenkomsten geen grond biedt om de overeenkomsten buiten beschouwing te laten.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder andere uitspraak van 18 juli 2012 in zaak nr. 201112861/1/A2) bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag, indien geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, de basis voor de geboden kinderopvang vormt. Uit artikel 18, eerste lid, van de Awir volgt dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag maakt desgevraagd een akte van zodanige overeenkomst met de gastouder overlegt.
De eerste door [appellante] overgelegde overeenkomst betreft de "Overeenkomst voor bemiddeling tussen [gastouderbureau] en [belanghebbende]" (hierna: overeenkomst 1). In deze overeenkomst ontbreken het uurtarief, de dagtekening en het aantal opvanguren. Als ingangsdatum van de overeenkomst wordt 1 mei 2008 vermeld. Vervolgens vermeldt de "Overeenkomst Gastouderbureau - vraagouder(s) en gastouder"(hierna: overeenkomst 2) het aantal opvanguren en kinderen, de uurprijs en de ingangsdatum, te weten 1 mei 2008. Voorts heeft [appellante] de "Opvangovereenkomst vraagouder en gastouder" (hierna: overeenkomst 3) overgelegd. Deze overeenkomst bevat naast het aantal opvanguren en kinderen, de uurprijs en de ingangsdatum ook de datum van ondertekening, te weten 1 mei 2008. [appellante] heeft ter zitting gesteld dat alle drie de overeenkomsten op 1 mei 2008 zijn getekend.
Niet in geschil is dat overeenkomst 1 niet alle gegevens bevat als bedoeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, zodat dit geen overeenkomst is als bedoeld in artikel 52 van de Wko.
Overeenkomst 2 bevat alle in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling vermelde gegevens, maar niet de datum van ondertekening.
Ter zitting is gebleken dat niet in geschil is dat [appellante] kosten heeft gemaakt voor kinderopvang en dat kinderopvang heeft plaatsgevonden conform overeenkomst 2 en 3.
De Afdeling is van oordeel dat in het onderhavige geval, waarin de overgelegde overeenkomst tussen het gastouderbureau, de vraagouder en de gastouder aan alle bij de Wko gestelde eisen voldoet en ook de ingangsdatum van de overeenkomst vaststaat, zodat duidelijk is welke afspraken zijn gemaakt tussen de betrokken partijen over kinderopvang en de kosten daarvan, de enkele omstandigheid dat in die overeenkomst de datum van ondertekening van deze overeenkomst ontbreekt er niet aan afdoet dat deze overeenkomst als bewijs van kinderopvang kan dienen. Hierbij is van belang dat overeenkomst 3, gesloten door twee van de drie partijen die ook overeenkomst 2 hebben gesloten, wel een datum van ondertekening bevat, de overige gedingstukken geen aanleiding geven aan te nemen dat de datum van ondertekening van overeenkomst 2 niet is gelegen in mei 2008 en dat de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting heeft erkend dat kinderopvang heeft plaatsgevonden en is betaald conform overeenkomst 2 en 3.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellante] tegen het besluit van 22 maart 2013 van de Belastingdienst alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 52 van de Wko voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal in de zaak voorzien door het besluit van 29 augustus 2012 te herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. De Belastingdienst dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2013 in zaak nr. 13/3195;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 22 maart 2013, kenmerk BEZ13 BT07;
V. herroept het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 29 augustus 2012, kenmerk 1443.73.798.T.09.0.0401;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Schoppers, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Schoppers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014
628.