6.2.3.Uit artikel 3, tweede en zesde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (hierna: het VEU) volgt, voor zover thans van belang, dat het bieden van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zonder binnengrenzen, waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is in combinatie met passende maatregelen met betrekking tot asiel een door de Europese Unie erkende doelstelling van algemeen belang is.
Uit artikel 67, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: het VWEU) volgt, voor zover thans van belang, dat de Unie een gemeenschappelijk beleid op het gebied van asiel ontwikkelt, dat gebaseerd is op solidariteit tussen de lidstaten en dat billijk is ten aanzien van de onderdanen van derde landen.
Uit artikel 78, eerste lid, van het VWEU volgt, voor zover thans van belang, dat het gemeenschappelijk beleid inzake asiel in overeenstemming moet zijn met het Vluchtelingenverdrag.
6.2.3.1. Zoals in de uitspraak van 17 november 2015 is overwogen, mogen asielzoekers volgens het internationaal recht, zij het bij wijze van uitzondering en onder strikte voorwaarden, in bewaring worden gesteld.
De in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn gestelde grond van bewaring berust onder meer op de richtsnoeren van de United Nations High Commissioner for Refugees van 26 februari 1999 over de criteria en normen die van toepassing zijn op de detentie van asielzoekers (hierna: de richtsnoeren). In 2012 is een nieuwe versie van deze richtsnoeren verschenen (vergelijk punt 63 van het arrest van 15 februari 2016). Uit punt 4.1 van deze nieuwe versie volgt dat bewaring een uitzonderlijke maatregel is die alleen op grond van een legitiem doel kan worden gerechtvaardigd. Een legitiem doel dat in het algemeen in overeenstemming met het internationaal recht is, is de bescherming van de openbare orde. Hieronder valt een bewaring voor het vaststellen van de elementen waarop het verzoek om internationale bescherming is gebaseerd en die niet zouden kunnen worden verkregen als de betrokkene niet in bewaring zou worden gehouden.
Aangezien het in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn nagestreefde doel overeenstemt met het internationaal recht, beantwoordt een bewaring op grond van deze bepaling aan een door de Unie erkende doelstelling van algemeen belang van een gemeenschappelijk asielbeleid in overeenstemming met het internationaal recht als onderdeel van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.
6.2.4.Zoals het Hof in punt 54 van het arrest van 15 februari 2016 heeft overwogen, voor zover thans van belang, moeten volgens het evenredigheidsbeginsel handelingen van de instellingen van de Europese Unie niet buiten de grenzen treden van wat geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de rechtmatige doelstellingen die met de betrokken regeling worden nagestreefd.
6.2.4.1. De bewaring van de betrokken vreemdeling om de gegevens te verkrijgen die ten grondslag liggen aan het verzoek om internationale bescherming en die niet zouden kunnen worden verkregen als hij niet in bewaring zou worden gehouden, met name in geval van risico op onderduiken is naar zijn aard een geschikt middel om het in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn nagestreefde doel te verwezenlijken.
6.2.4.2. Over de noodzaak om de betrokken vreemdeling in bewaring te stellen heeft het Hof in het arrest van 15 februari 2016, voor zover thans van belang, als volgt overwogen:
59 Voorts moet worden benadrukt dat artikel 8, lid 3, eerste alinea, van richtlijn 2013/33 een uitputtende opsomming bevat van de gronden, met inbegrip van die in verband met de bescherming van de nationale veiligheid of de openbare orde, waarop een inbewaringstelling kan worden gerechtvaardigd en dat elk van die gronden beantwoordt aan een specifieke behoefte en naar zijn aard autonoom is.
60 Artikel 8, lid 3, tweede alinea, van richtlijn 2013/33 bepaalt daarnaast dat de redenen voor bewaring worden vastgelegd in het nationale recht. In dat verband moet eraan worden herinnerd dat wanneer de bepalingen van een richtlijn de lidstaten een beoordelingsmarge laten om uitvoeringsmaatregelen vast te stellen die kunnen worden aangepast aan de verschillende denkbare situaties, zij bij de tenuitvoerlegging van die maatregelen niet alleen hun nationale recht conform deze richtlijn moeten uitleggen, maar er ook op moeten toezien dat zij zich niet baseren op een uitlegging van deze richtlijn die in conflict zou komen met deze grondrechten of de andere algemene beginselen van Unierecht (zie in die zin arresten Promusicae, C‑275/06, EU:C:2008:54, punt 68, en N. S. e.a., C‑411/10 en C‑493/10, EU:C:2011:865, punt 77).
61 Zoals blijkt uit de overwegingen 15 en 20 van richtlijn 2013/33, worden in de overige leden van artikel 8 van die richtlijn belangrijke beperkingen gesteld aan de aan de lidstaten verleende bevoegdheid om tot inbewaringstelling over te gaan. Uit artikel 8, lid 1, van genoemde richtlijn blijkt dat de lidstaten een persoon niet in bewaring mogen houden om de enkele reden dat hij een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Voorts schrijft artikel 8, lid 2, van deze richtlijn voor dat een bewaring alleen kan worden gelast in de gevallen waarin zulks nodig blijkt en op grond van een individuele beoordeling van elk geval, wanneer andere, minder dwingende maatregelen niet effectief kunnen worden toegepast. In artikel 8, lid 4, van richtlijn 2013/33 is bepaald dat de lidstaten ervoor zorgen dat in het nationale recht regels worden vastgesteld over alternatieven voor bewaring, zoals het zich regelmatig melden bij de overheid, het stellen van een borgsom of een verplichting om op een bepaalde plaats te blijven.
62 Ook is in artikel 9, lid 1, van richtlijn 2013/33 opgenomen dat een verzoeker slechts in bewaring wordt gehouden voor een zo kort mogelijke termijn en slechts zolang de in artikel 8, lid 3, van die richtlijn genoemde redenen van toepassing zijn. Bovendien gelden voor het besluit tot inbewaringstelling belangrijke procedurele en gerechtelijke waarborgen. Zo moeten in dit besluit volgens artikel 9, leden 2 en 4, van bedoelde richtlijn schriftelijk de feitelijke en juridische gronden worden vermeld waarop het gebaseerd is en moet aan de verzoeker, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, een reeks inlichtingen worden verschaft. In artikel 9, leden 3 en 5, van diezelfde richtlijn is verduidelijkt hoe het rechterlijke toezicht op de rechtmatigheid van de inbewaringstelling door de lidstaten moet worden geregeld.
63 In de derde plaats volgt uit titel 3, punt 4, van de toelichting bij het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten [COM(2008) 815 definitief], dat aan richtlijn 2013/33 ten grondslag ligt, dat de bewaringsgrond in verband met de bescherming van de nationale veiligheid en de openbare orde, evenals de drie andere bewaringsgronden die in dat voorstel zijn opgenomen en die uiteindelijk zijn overgenomen in artikel 8, lid 3, eerste alinea, onder a) tot en met c), van die richtlijn, berust op de aanbeveling van het Comité van ministers van de Raad van Europa inzake detentiemaatregelen voor asielzoekers van 16 april 2003, en op de Guidelines on Applicable Criteria and Standards Relating to the Detention of Asylum Seekers (richtsnoeren over de criteria en normen die van toepassing zijn op de detentie van asielzoekers) van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen (UNHCR) van 26 februari 1999. Uit de punten 4.1 en 4.2 van deze richtsnoeren blijkt, in de versie die in de loop van 2012 is vastgesteld, dat bewaring een uitzonderlijke maatregel is die alleen op grond van een legitiem doel kan worden gerechtvaardigd en dat drie redenen die in het algemeen met het internationale recht in overeenstemming zijn, namelijk de openbare orde, de volksgezondheid en de nationale veiligheid, bewaring in een individueel geval noodzakelijk kunnen maken. Voorts mag alleen in laatste instantie tot bewaring worden overgegaan, wanneer is aangetoond dat die noodzakelijk, redelijk en evenredig aan het legitieme doel is.
6.2.4.3. Uit de bewoordingen van deze punten volgt dat deze overwegingen niet alleen betrekking hebben op de in artikel 8, derde lid, aanhef en onder e, van de Opvangrichtlijn vermelde grond voor bewaring, maar ook op de overige in artikel 8, derde lid, van deze richtlijn gestelde gronden. Het betoog van de vreemdeling ter zitting over de verwijzing naar het begrip openbare orde in de laatste alinea van punt 63 leidt niet tot een ander oordeel. Met dat begrip wordt niet verwezen naar artikel 8, derde lid, aanhef en onder e, van de Opvangrichtlijn, maar naar hetgeen in punt 4.1 van de nieuwe versie van de richtsnoeren over dit begrip is vermeld. Hetgeen het Hof in de punten 59 tot en met 63 heeft overwogen is daarom onverkort van toepassing op artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn.