201311005/3/R4.
Datum uitspraak: 8 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Winssen, gemeente Beuningen,
2. de vereniging Vereniging Winssen Ontwikkelt ZichZelf, gevestigd te Winssen, gemeente Beuningen, en anderen (hierna: de vereniging en anderen),
appellanten,
en
1. de raad van de gemeente Beuningen,
2. de raad van de gemeente Druten,
3. het college van burgemeester en wethouders van Beuningen,
verweerders.
Procesverloop
Voor het project Geertjesgolf hebben verschillende bestuursorganen zes besluiten genomen die gecoördineerd zijn voorbereid en bekendgemaakt. Het betreft twee bestemmingsplannen, een omgevingsvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting, een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998, een ontgrondingsvergunning en een vergunning krachtens de Waterwet.
Tegen deze besluiten hebben onder meer [appellant sub 1] en de vereniging en anderen beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 1 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2081, deels uitspraak, deels tussenuitspraak, heeft de Afdeling het beroep van Stichting Goeie Gronde ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de Afdeling de beroepen van [appellant sub 1] en de vereniging en anderen, voor zover gericht tegen de vergunningen krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 en de Waterwet en de ontgrondingsvergunning niet-ontvankelijk of ongegrond verklaard. De Afdeling heeft tevens de raad van de gemeente Beuningen, de raad van de gemeente Druten en het college van burgemeester en wethouders opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht. Bij beschikking van 26 augustus 2015 heeft de Afdeling de termijn verlengd tot 23 december 2015.
Bij besluit van 15 december 2015 heeft de raad van de gemeente Beuningen het bestemmingsplan "Geertjesgolf en Voorhaven" gewijzigd vastgesteld.
Bij besluit van 16 december 2015 heeft de raad van de gemeente Druten het bestemmingsplan "Voorhaven Geertjesgolf" gewijzigd vastgesteld.
Bij besluit van 17 december 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders de op 1 oktober 2013 verleende omgevingsvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting gewijzigd (hierna: de gewijzigde omgevingsvergunning).
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld. [appellant sub 1], de vereniging en anderen en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Winruimte Geertjesgolf B.V. hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
De vereniging en anderen, de raad van de gemeente Beuningen, de raad van de gemeente Druten en het college van burgemeester en wethouders hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2016, waar zijn verschenen [appellant sub 1], de vereniging en anderen, vertegenwoordigd door ing. G.H. Rolf en ir. E.C. Smith, de raad van de gemeente Beuningen, de raad van de gemeente Druten en het college van burgemeester en wethouders, alle vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen. Voorts is gehoord Winruimte Geertjesgolf B.V., vertegenwoordigd door ing. H. van der Linde.
Overwegingen
Inleiding
1. Het project Geertjesgolf betreft een zandwinning in de omgeving van Winssen. Voor het project zal in de uiterwaarden van de Waal een geul worden aangelegd, waarin klasseerinstallaties zullen liggen en het gewonnen zand in schepen geladen kan worden. Ten zuiden van het dorp Winssen zijn twee zandwinplassen voorzien.
2. In deze uitspraak wordt eerst de omgevingsvergunning besproken. Onder 3 en 4 staat het oordeel van de Afdeling over de omgevingsvergunning van 1 oktober 2013. In overwegingen 5 en volgende worden de beroepsgronden van [appellant sub 1] uit zijn zienswijze besproken. In overwegingen 8 en verder oordeelt de Afdeling over de beroepsgronden van de vereniging en anderen. In overweging 13 staat een conclusie over de gewijzigde omgevingsvergunning.
Daarna volgt het oordeel van de Afdeling over de bestemmingsplannen. In overwegingen 14 en 15 staat het oordeel van de Afdeling over het bestemmingsplan "Geertjesgolf en Voorhaven" van de raad van de gemeente Beuningen en over het bestemmingsplan "Voorhaven Geertjesgolf" van de raad van de gemeente Druten. In overweging 16 wordt de zienswijze van [appellant sub 1] over de bestemmingsplannen besproken en in overweging 17 en volgende de zienswijze van de vereniging en anderen. Onder 22 staat een conclusie over de bestemmingsplannen.
Tot slot staat in overweging 23 een eindconclusie.
De omgevingsvergunning
Het oordeel in de tussenuitspraak en het herstelbesluit
3. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 28.3 overwogen dat de omgevingsvergunning van 1 oktober 2013 ten onrechte ook was verleend voor het perceel van [appellant sub 1] aan de [locatie]. Hiertoe heeft de Afdeling overwogen dat in 2009 al een revisievergunning onder voorschriften aan [appellant sub 1] was verleend voor het veranderen en in werking hebben van een inrichting op het perceel [locatie]. De omgevingsvergunning van 1 oktober 2013 had tot gevolg dat op het perceel twee verschillende vergunningen van kracht zijn met mogelijk verschillende voorschriften die hetzelfde onderwerp regelen. De omgevingsvergunning was in zoverre in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel verleend.
Verder heeft de Afdeling onder 31.5 vastgesteld dat het bevoegd gezag ter invulling van zijn beoordelingsvrijheid voor het aspect geluidhinder de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening uit 1998 (hierna: de Handreiking) als uitgangspunt heeft genomen. Omdat de grenswaarden ter plaatse van de meeste richtpunten hoger zijn dan de aanbevolen richtwaarden voor de ter plaatse aanwezige omgevingstypen, is in beginsel het referentieniveau van belang. Dit referentieniveau dient te worden bepaald aan de hand van de ICG-publicatie "IL-HR-15-01, Richtlijnen voor karakterisering en meting van omgevingsgeluid" (hierna: de Richtlijnen). In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het referentieniveau niet conform de Richtlijnen is bepaald, waardoor niet kon worden beoordeeld of de vergunde overschrijding van de richtwaarden aanvaardbaar is. Het besluit was in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
In de tussenuitspraak heeft de Afdeling tevens vastgesteld dat voorschrift 6.4.1 van de verklaring van geen bedenkingen niet voorziet in grenswaarden voor laagfrequent geluid, maar dat nader onderzoek plaats dient te vinden naar laagfrequent geluid indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld bij klachten. De Afdeling overwoog vervolgens dat hierdoor onduidelijk was welke waarden van laagfrequent geluid het college van burgemeester en wethouders aanvaardbaar achtte en dientengevolge bij welke waarden handhavend opgetreden zou worden. Nu het college hiervoor geen motivering had gegeven, heeft de Afdeling geoordeeld dat de omgevingsvergunning op dit punt niet berust op een deugdelijke motivering.
3.1. Gelet op dit oordeel van de Afdeling zijn de beroepen van [appellant sub 1] en de vereniging en anderen, voor zover gericht tegen de omgevingsvergunning van 1 oktober 2013, gegrond. De omgevingsvergunning dient wegens strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en het rechtszekerheidsbeginsel te worden vernietigd.
4. Bij besluit van 17 december 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders de gewijzigde omgevingsvergunning verleend.
Dit besluit is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van het geding.
Het beroep van [appellant sub 1]
5. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de aanvrager op 19 november 2015 een gewijzigde aanvraag ingediend, waarbij het deel van het perceel [locatie] waarvoor in 2009 een revisievergunning is verleend, geen onderdeel uitmaakt van de aanvraag. Bij besluit van 17 december 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders op deze gewijzigde aanvraag beslist en de gewijzigde omgevingsvergunning verleend.
6. [appellant sub 1] betoogt onder meer dat het woon- en leefklimaat wordt aangetast en wenst aanvullende maatregelen ter bescherming van zijn woon- en leefklimaat en het verblijfsklimaat van zijn campinggasten. In de tussenuitspraak is over deze beroepsgrond geoordeeld. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat op dit in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden teruggekomen, overweegt de Afdeling dat behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan worden teruggekomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het oordeel in de tussenuitspraak over het woon- en leefklimaat moet worden uitgegaan.
7. [appellant sub 1] betoogt dat zijn perceel niet binnen afzienbare termijn zal worden ontgrond. Hij vreest dat hij hierdoor gedurende de gehele looptijd van het project hinder zal ondervinden. Hij betoogt mede daarom dat in de omgevingsvergunning moet worden voorgeschreven dat zijn perceel wordt verworven door de ontgronder. Verder betoogt [appellant sub 1] dat de op 19 augustus 2013 door het college van gedeputeerde staten verleende verklaring van geen bedenkingen ten onrechte niet is gewijzigd voorafgaand aan de verlening van de gewijzigde omgevingsvergunning. Volgens [appellant sub 1] is zijn perceel ten onrechte nog genoemd in de verklaring geen bedenkingen als een van de percelen waarvoor de omgevingsvergunning mag worden verleend.
7.1. Ingevolge voorschrift 1.1 van de gewijzigde omgevingsvergunning, voor zover hier van belang, maken de voorschriften uit de verklaring van geen bedenkingen, met uitzondering van de voorschriften 6.4.1 en 6.4.2, deel uit van deze vergunning en zijn zij hieraan gekoppeld. De vergunninghouder dient zich te houden aan deze voorschriften.
Ingevolge voorschrift 1.1.1 van de verklaring van geen bedenkingen, voor zover hier van belang, moet de inrichting ingericht en in werking zijn overeenkomstig:
- overzichtstekening, kenmerk Winn 01-04, van 16 januari 2012;
- kadastrale tekening, kenmerk Winn 01-04, nr. 6005, van 16 januari 2012;
- overzicht kadastrale percelen, van 18 juni 2012.
7.2. Ter plaatse van het perceel van [appellant sub 1] is een deel van de oostplas van het project Geertjesgolf voorzien. De gewijzigde omgevingsvergunning berust op een gewijzigde aanvraag waarin het perceel waarop de inrichting van [appellant sub 1] aanwezig is buiten de aanvraag is gelaten. De omstandigheid dat dit deel van het perceel [locatie] geen onderdeel meer uitmaakt van de aanvraag, betekent echter, anders dan [appellant sub 1] meent, niet dat het perceel van [appellant sub 1] niet zal worden gebruikt voor de ontgronding. Het perceel van [appellant sub 1] heeft in het bestemmingsplan "Geertjesgolf en Voorhaven" de bestemmingen "Natuur" en "Water" gekregen en in de onherroepelijke ontgrondingsvergunning van 21 oktober 2013 is toestemming verleend om het perceel van [appellant sub 1] te ontgronden. De ontgronder heeft ter zitting bevestigd dat het perceel zal worden ontgrond. De Afdeling ziet geen aanleiding om te oordelen dat het college van burgemeester en wethouders onder deze omstandigheden de aanvraag voor de gewijzigde omgevingsvergunning had moeten weigeren.
Het vorenstaande neemt niet weg dat [appellant sub 1] thans in onzekerheid verkeert. De door hem geuite wens dat zijn perceel zo snel mogelijk moet worden verworven, acht de Afdeling reëel. De verplichting tot aankoop van het perceel is echter niet een aangelegenheid die zich laat regelen in een omgevingsvergunning. Overigens heeft de ontgronder ter zitting verklaard dat hij met [appellant sub 1] in onderhandeling zal treden over de verwerving van de gronden zodra deze procedure is afgerond.
7.3. Aan de gewijzigde omgevingsvergunning is de gewijzigde aanvraag ten grondslag gelegd, waar het deel van het perceel [locatie] waarop de inrichting van [appellant sub 1] aanwezig is geen onderdeel van uitmaakt. In de voorschriften van de gewijzigde omgevingsvergunning wordt echter niet verwezen naar de gewijzigde aanvraag. Wel staat in voorschrift 1.1 van de gewijzigde omgevingsvergunning een verwijzing naar de voorschriften die deel uitmaken van de door het college van gedeputeerde staten verleende verklaring van geen bedenkingen van 19 augustus 2013. In voorschrift 1.1.1 van de verklaring van geen bedenkingen wordt verwezen naar kaarten en een overzicht van percelen waaruit volgt dat het perceel [locatie] onderdeel uitmaakt van de op te richten zandwininrichting. Naar het oordeel van de Afdeling is zo niet buiten iedere twijfel dat het perceel van [appellant sub 1] geen onderdeel uitmaakt van de gewijzigde omgevingsvergunning. Die onduidelijkheid is in strijd met de vereiste rechtszekerheid. Derhalve is niet voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht.
Het betoog slaagt.
Het beroep van de vereniging en anderen
Geluid
8. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college van burgemeester en wethouders het referentieniveau bepaald, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de door LBP|Sight opgestelde notitie "Advies na tussenvonnis Raad van State 1 juli 2015" van 13 november 2015 (hierna: de geluidnotitie). Naar aanleiding van het bepaalde referentieniveau heeft het college van burgemeester en wethouders in de gewijzigde omgevingsvergunning besloten dat de geluidgrenswaarden die waren opgenomen in de omgevingsvergunning van 1 oktober 2013 geen aanpassing behoefden en deze opnieuw opgenomen in de gewijzigde omgevingsvergunning.
9. De vereniging en anderen betogen dat uit de geluidnotitie volgt dat het gemeten referentieniveau voor het omgevingsgeluid dusdanig laag is dat het gehele gebied rondom de inrichting moet worden beschouwd als landelijk gebied. Verder voeren de vereniging en anderen aan dat het college van burgemeester en wethouders ten onrechte geen bestuurlijke afweging heeft gemaakt voor de vergunde grenswaarden. Volgens hen volgt de verplichting tot die afweging uit de overeenkomst tussen de ontgronder en de betrokken overheden en is geen sprake geweest van een echte bestuurlijke afweging op basis van het referentieniveau. De vereniging en anderen bepleiten ook dat de vergunde geluidgrenswaarden alsnog met 2 dB(A) worden verlaagd, zodat de geluidhinder voor omwonenden wordt beperkt.
9.1. In de Handreiking staat dat voor de afweging om te komen tot geluidgrenswaarden die hoger zijn dan de richtwaarden voor de ter plaatse aanwezige omgevingstypen het referentieniveau van belang is. Nu in de tussenuitspraak is vastgesteld dat de grenswaarden hoger zijn dan de richtwaarden, is de vraag of het gehele gebied moet worden aangemerkt als het omgevingstype landelijk gebied niet meer aan de orde.
Voor de bepaling van het referentieniveau van het omgevingsgeluid zijn op 9 september 2015 en 24 september 2015 bij verschillende windrichtingen op verschillende locaties L95-niveaus gemeten. In de geluidnotitie staat dat de gemeten L95-niveaus zeer afhankelijk zijn van de windrichting en variëren van 35,1 dB(A) tot 49,1 dB(A). In de gewijzigde omgevingsvergunning zijn, afhankelijk van het meetpunt en de fase van het project, grenswaarden vergund tot 50 dB(A). Deze grenswaarden zijn gebaseerd op een bestuurlijke afweging van het college van burgemeester en wethouders, waarbij volgens het college van burgemeester en wethouders is betrokken het bepaalde referentieniveau en eerder verkregen inzichten op grond van eerdere metingen en beschreven in de geluidnotitie en de gewijzigde omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders heeft ter zitting verklaard dat de bestuurlijke afweging niet is gebaseerd op de overeenkomst die met de ontgronder is gesloten. In hetgeen de vereniging en anderen hebben gesteld ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel te twijfelen aan de juistheid van deze mededelingen van het college van burgemeester en wethouders.
Ter zitting heeft het college van burgemeester en wethouders gesteld dat de vergunde geluidgrenswaarden uitgaan van een worstcasescenario. Dit is volgens het college van burgemeester en wethouders een gebruikelijke wijze van vergunnen. Het college van burgemeester en wethouders heeft verder uiteengezet dat op de meeste dagen sprake zal zijn van een lagere geluidbelasting dan de grenswaarden, maar dat de bepleite verlaging van de grenswaarden met 2 dB(A) ertoe leidt dat de werkzaamheden regelmatig stil moeten worden gelegd. Dit acht het college van burgemeester en wethouders niet wenselijk. Gelet op deze toelichting is de Afdeling van oordeel dat het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de in voorschrift 6.2.1 van de verklaring van geen bedenkingen opgenomen grenswaarden te vergunnen.
Het betoog faalt.
Laagfrequent geluid
10. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college van burgemeester en wethouders in de gewijzigde omgevingsvergunning bepaald dat voorschriften 6.4.1 en 6.4.2 van de verklaring van geen bedenkingen vervallen. Het college van burgemeester en wethouders heeft in de plaats daarvan voorschrift 1.6 aan de gewijzigde omgevingsvergunning verbonden. In voorschrift 1.6 zijn grenswaarden voor laagfrequent geluid opgenomen.
11. De vereniging en anderen hebben onder meer betogen aangevoerd over het aantal verwerkingsinstallaties, de cumulatieve effecten van deze installaties en de aanvaardbaarheid van het gebruik van de Vercammen-curve 3-10% - buiten in de verschillende onderzoeken geoordeeld. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling hierover reeds geoordeeld. Behoudens zeer uitzonderlijke gevallen kan niet worden teruggekomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. In hetgeen de vereniging en anderen hebben aangevoerd heeft de Afdeling geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat zo’n zeer uitzonderlijk geval hier aan de orde is, zodat van het oordeel in de tussenuitspraak moet worden uitgegaan.
De vereniging en anderen hebben verder, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2233, betoogd dat geen toepassing wordt gegeven aan de BBT. Met deze beroepsgrond hebben de vereniging en anderen hun beroepsgronden uitgebreid met een nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgrond. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, alsmede de rechtszekerheid van andere partijen, kan niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die al tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat het betoog over de BBT niet inhoudelijk zal worden besproken. 12. De vereniging en anderen betogen dat de gebreken in de omgevingsvergunning van 1 oktober 2013 wat betreft het aspect laagfrequent geluid in de gewijzigde omgevingsvergunning niet zijn hersteld. Daartoe voeren zij aan dat het college van burgemeester en wethouders in voorschrift 1.6 van de gewijzigde omgevingsvergunning ten onrechte de Vercammen-curve 3-10% - buiten gebruikt, omdat hierin geen rekening is gehouden met de gevolgen van laagfrequent geluid binnenshuis. Volgens de vereniging en anderen kan het laagfrequent geluid verschillen per woning en door opslingereffecten zelfs worden versterkt ten opzichte van buiten. Verder voeren de vereniging en anderen aan dat de rechtsbescherming van de omwonenden van het project Geertjesgolf door het vervangen van voorschriften 6.4.1 en 6.4.2 van de verklaring van geen bedenkingen door voorschrift 1.6 van de gewijzigde omgevingsvergunning is verslechterd. Volgens de vereniging en anderen voorziet voorschrift 1.6 ten onrechte niet in de mogelijkheid dat na klachten van omwonenden nader onderzoek naar laagfrequent geluid wordt gedaan en dat zo nodig maatregelen worden voorgeschreven.
12.1. Ingevolge voorschrift 6.4.1 van de verklaring van geen bedenkingen kan het bevoegd gezag, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld in het geval van klachten die te herleiden zijn tot laagfrequent geluid, van de vergunninghoudster een onderzoek verlangen naar de sterkte van het laagfrequent geluid. Het rapport van het onderzoek dient uiterlijk binnen een maand na de metingen ter beoordeling aan het bevoegd gezag te zijn overgelegd. Het onderzoek dient gegevens te bevatten over de sterkte van het laagfrequent geluid in relatie tot de tijdsduur, alsmede mogelijke maatregelen om klachten als gevolg van het laagfrequent geluid op te lossen. Per maatregel moet het effect van de maatregel inclusief kosten worden weergegeven. Eventuele andere randvoorwaarden die van invloed zijn op de implementatie van een maatregel dienen eveneens te worden vermeld.
Ingevolge voorschrift 6.4.2 kan het bevoegd gezag naar aanleiding van het rapport van dit onderzoek nadere eisen stellen ten aanzien van de hiertoe aan te brengen voorzieningen en/of werkwijze. Dit voorschrift geldt niet ten aanzien van ruimten, waarvan derden geen toestemming verlenen voor het in redelijkheid doen uitvoeren van metingen van laagfrequent geluid.
Ingevolge voorschrift 1.6 van de gewijzigde omgevingsvergunning mag het laagfrequent geluidspectrum van de inrichting ter plaatse van de woningen van derden de in de bijbehorende tabel opgenomen tertsbandniveaus niet overschrijden. Metingen dienen plaats te vinden met inachtneming van het Grensmaasprotocol, waarbij geldt dat de zogenoemde meteocorrectie Cm niet mag worden toegepast en een bodem- en geveltoeslag wordt toegepast van 6 dB. De metingen vinden plaats op maximaal 0,3 m voor de gevel en op 1 meter boven het peil van de desbetreffende bouwlaag en ter plaatse van geluidsgevoelige vertrekken van de desbetreffende woning. Mocht op de locatie het niet mogelijk zijn om voor de gevel van de woning te meten, maar wel naast de woning, dan dienen de waarden in de genoemde tabel met 6 dB te worden verlaagd. Dit voorschrift geldt niet als de bewoners geen toestemming verlenen voor het betreden van hun terrein voor het uitvoeren van de metingen.
12.2. In de tabel bij voorschrift 1.6 van de gewijzigde omgevingsvergunning zijn per tertsbandniveau normen opgenomen die bij de woningen in de omgeving van het project niet mogen worden overschreden. Het college heeft toegelicht dat deze normen zijn gebaseerd op de situatie dat alle installaties, waaronder twee grindverwerkers, in werking zijn. De normen in de tabel bij voorschrift 1.6 zijn gebaseerd op de Vercammen-curve 3-10% - buiten. In overweging 32.3 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid de Vercammen-curve 3-10% - buiten heeft kunnen hanteren bij de beoordeling van de gevolgen van het laagfrequent geluid. Voorts volgt uit overweging 32.6 van de tussenuitspraak niet dat eventuele normen voor laagfrequent geluid gebaseerd moeten zijn op de Vercammen-curve 3-10% - binnen vanwege mogelijke opslingereffecten. Het college heeft dan ook in redelijkheid kunnen besluiten om in voorschrift 1.6 aan te sluiten bij de Vercammen-curve 3-10% - buiten.
Wat betreft het betoog van de vereniging en anderen dat de rechtsbescherming van omwonenden is verslechterd door het vervangen van de voorschriften 6.4.1 en 6.4.2 van de verklaring van geen bedenkingen door voorschrift 1.6 van de gewijzigde omgevingsvergunning, overweegt de Afdeling als volgt. Voorschrift 1.6 van de gewijzigde omgevingsvergunning voorziet in handhaafbare normen voor laagfrequent geluid. De omwonenden van het project kunnen zich bij eventuele hinder door laagfrequent geluid tot de vergunninghouder wenden om tot een oplossing te komen of kunnen bij het bevoegd gezag een verzoek om handhaving indienen. Indien een verzoek om handhaving wordt gedaan, kan dit ertoe leiden dat metingen moeten worden gedaan om te bepalen of de normen uit voorschrift 1.6 worden overschreden. Tegen een besluit naar aanleiding van een verzoek tot handhaving staat rechtsbescherming open. Het opnemen van een klachtenregeling in voorschrift 1.6, zoals deze in voorschrift 6.4.1 van de verklaring van geen bedenkingen was opgenomen, zou ertoe leiden dat niet direct tot handhavend optreden kan worden overgegaan. Tegen de reactie op een klacht staat geen rechtsbescherming open. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het niet opnemen van voorschrift 6.4.2 van de verklaring van geen bedenkingen in de gewijzigde omgevingsvergunning niet in strijd is met de rechtsbescherming van omwonenden.
Het betoog faalt.
Conclusie
13. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 17 december 2015, voor zover daarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het perceel [locatie], in strijd met artikel 3:2 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel alsmede met het rechtszekerheidsbeginsel is vastgesteld. Het beroep van [appellant sub 1] is in zoverre gegrond en dit besluit van het college van burgemeester en wethouders dient in zoverre te worden vernietigd.
Het beroep van de vereniging en anderen, voor zover het is gericht tegen de gewijzigde omgevingsvergunning, is ongegrond.
13.1. [appellant sub 1], de ontgronder en het college van burgemeester en wethouders hebben ter zitting verklaard een spoedige beëindiging van het geschil te wensen. Gelet hierop, gelet op hetgeen onder 7.2 is overwogen en nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De Afdeling zal voorschrift 1.1.1 van de verklaring van geen bedenkingen wijzigen. Hierbij bepaalt de Afdeling ook dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 17 december 2015, voor zover vernietigd.
De bestemmingsplannen
Het oordeel in de tussenuitspraak en de herstelbesluiten
14. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de vaststelling van de geluidbelasting in het kader van de omgevingsvergunning niet op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden en dat, nu deze als uitgangspunt is genomen bij de belangenafwegingen in het kader van de bestemmingsplannen, moet worden vastgesteld dat de aan die plannen ten grondslag liggende belangenafwegingen op dit punt gebrekkig zijn. De bestemmingsplannen berustten in zoverre niet op een deugdelijke motivering.
Tevens heeft de Afdeling geoordeeld dat de raden niet toereikend hebben gemotiveerd dat vanwege de in de omgevingsvergunning opgenomen geluidgrenswaarden een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Daartoe is overwogen dat, nu het tegen de omgevingsvergunning gerichte beroep slaagt, de raden zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat de aanleg van geluidwerende voorzieningen toereikend wordt gewaarborgd doordat in de voorschriften van de omgevingsvergunning geluidgrenswaarden zijn opgenomen.
14.1. Gelet op het oordeel van de Afdeling in de tussenuitspraak is het beroep van [appellant sub 1], voor zover gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Beuningen van 24 september 2013, gegrond. Het beroep van de vereniging en anderen, voor zover gericht tegen het besluit 24 september 2013 van de raad van de gemeente Beuningen en het besluit van de raad van de gemeente Druten van 26 september 2013, is eveneens gegrond. De besluiten van 24 en 26 september 2013 dienen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 te worden vernietigd.
15. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad van de gemeente Beuningen op 15 december 2015 het bestemmingsplan "Geertjesgolf en Voorhaven" vastgesteld en heeft de raad van de gemeente Druten op 16 december 2015 het bestemmingsplan "Voorhaven Geertjesgolf" vastgesteld.
Deze besluiten zijn ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van het geding.
Het beroep van [appellant sub 1]
16. Voor zover de zienswijze van [appellant sub 1], zoals hiervoor onder 7 weergegeven, moet worden begrepen als tevens te zijn gericht tegen het door de raad van de gemeente Beuningen bij besluit van 15 december 2015 vastgestelde bestemmingsplan, overweegt de Afdeling het volgende. Gelet op hetgeen hiervoor onder 7.2 is overwogen, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] in dit verband heeft gesteld geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand had moeten inzien dat de gewijzigde omgevingsvergunning aan de uitvoerbaarheid van het plan binnen de planperiode in de weg staat.
Gelet hierop is het beroep van [appellant sub 1], voor zover dat tevens is gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Beuningen van 15 december 2015, ongegrond.
Het beroep van de vereniging en anderen
Intrekking
17. Ter zitting hebben de vereniging en anderen hun van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 15 december 2015 van de raad van de gemeente Beuningen ingetrokken, voor zover het betreft de hoogte van de transportband.
Geluid en laagfrequent geluid
18. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad van de gemeente Beuningen en de raad van de gemeente Druten opgedragen om nader te motiveren dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft de verwachte geluidhinder en hinder ten gevolge van laagfrequent geluid dan wel een andere planregeling vast te stellen.
19. Ter uitvoering van de tussenuitspraak is in paragraaf 4.4 van beide plantoelichtingen uiteengezet dat nieuwe referentiemetingen zijn uitgevoerd conform de Handreiking waarvan de uitkomsten zijn neergelegd in de geluidnotitie. Naar aanleiding van dit onderzoek is de maximale toegestane geluidemissie van 50 dB(A) nader onderbouwd. Daarnaast zijn de maximale normen voor de emissie van laagfrequent geluid onderbouwd en als voorschrift zijn opgenomen in de omgevingsvergunning.
20. De vereniging en anderen betogen dat nog steeds onvoldoende is gemotiveerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft de geluidbelasting ter plaatse van de omliggende woningen als gevolg van de wininstallaties. Hiertoe wijzen zij erop dat de uitgevoerde referentiemetingen aangeven dat sprake is van landelijk gebied met een referentiewaarde van 40 dB(A). De maximaal toegelaten geluidbelasting is 10 dB(A) hoger en zal een groot negatief effect hebben op het woon- en leefklimaat. Voorts is volgens de vereniging en anderen onvoldoende gemotiveerd dat geen aanvullende maatregelen aan de bron of aanvullende overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen, zoals verlenging en verhoging van de geluidwallen, waarmee een beter woon- en leefklimaat kan worden bereikt. Daarnaast heeft naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek naar het referentieniveau geen nieuwe belangenafweging plaatsgevonden over de maximaal toegelaten geluidbelasting van 50 dB(A).
De vereniging en anderen betogen voorts dat beide raden wat betreft laagfrequent geluid ten onrechte geen nieuwe afweging hebben gemaakt, nu niet blijkt dat de geluidnotitie aan de plannen ten grondslag ligt. Evenmin waren beide raden op de hoogte van het vervallen van de voorschriften 6.4.1 en 6.4.2 in de verklaring van geen bedenkingen, zodat zij deze omstandigheid niet in hun afweging hebben kunnen betrekken. Voor het overige is het betoog van de vereniging en anderen gelijk aan hun zienswijze voor zover die betrekking heeft op de gewijzigde omgevingsvergunning.
21. De Afdeling stelt vast dat in paragraaf 4.4. van beide plantoelichtingen uiteen is gezet dat een maximale geluidbelasting van 50 dB(A) in dit geval, mede gelet op het referentieniveau, een aanvaardbare geluidbelasting is. Gelet hierop en beoordeeld in samenhang met hetgeen hiervoor onder 9.1 is overwogen geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat beide raden ontoereikend hebben gemotiveerd dat een maximale geluidbelasting van 50 dB(A) aanvaardbaar is. Nu de omgevingsvergunning van 17 december 2015 in stand blijft, acht de Afdeling thans toereikend gewaarborgd dat de geluidbelasting maximaal deze in de omgevingsvergunning voorgeschreven geluidgrenswaarde van 50 dB(A) zal bedragen.
Wat betreft laagfrequent geluid stelt de Afdeling vast dat in paragraaf 4.4 van de plantoelichtingen staat dat voor laagfrequent geluid grenswaarden in de omgevingsvergunning zijn opgenomen. Gelet hierop worden beide raden geacht de wijzigingen in de omgevingsvergunning in hun afweging te hebben betrokken. Gelet hierop en beoordeeld in samenhang met hetgeen onder 12.2 is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat ook vanwege het laagfrequent geluid de raden in redelijkheid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig hebben kunnen achten.
Conclusie
22. Het beroep van [appellant sub 1], voor zover het is gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Beuningen van 15 december 2015 is ongegrond.
Het beroep van de vereniging en anderen, voor zover dat is gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Beuningen van 15 december 2015 en het besluit van de raad van de gemeente Druten van 16 december 2015, is ongegrond.
Eindconclusie en proceskosten
23. De omgevingsvergunning van 1 oktober 2013 zal worden vernietigd. De gewijzigde omgevingsvergunning moet ook worden vernietigd, voor zover deze betrekking heeft op het perceel [locatie]. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en daarmee wordt het geconstateerde gebrek in de gewijzigde omgevingsvergunning hersteld. Dit betekent dat op grond van de gewijzigde omgevingsvergunning de inrichting kan worden opgericht en in werking kan zijn.
Het besluit van 24 september 2013 van de raad van de gemeente Beuningen tot vaststelling van het bestemmingsplan "Geertjesgolf en Voorhaven" en het besluit van 26 september 2013 van de raad van de gemeente Druten tot vaststelling van het bestemmingsplan "Voorhaven Geertjesgolf" dienen te worden vernietigd. Het besluit van 15 december 2015 van de raad van de gemeente Beuningen tot vaststelling van het bestemmingsplan "Geertjesgolf en Voorhaven" en het besluit van 16 december 2015 van de raad van de gemeente Druten tot vaststelling van het bestemmingsplan "Voorhaven Geertjesgolf" blijven in stand.
De slotsom is dat het project Geertjesgolf doorgang kan vinden.
24. De raad van de gemeente Beuningen, de raad van de gemeente Druten en het college van burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Wat betreft de reiskosten van de vereniging en anderen komen in dit geval de reiskosten van twee personen met gebruikmaking van het openbaar vervoer forfaitair voor vergoeding in aanmerking.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart gegrond:
a. het beroep van [appellant sub 1], voor zover gericht tegen:
- het besluit van de raad van de gemeente Beuningen van 24 september 2013, waarbij het bestemmingsplan "Geertjesgolf en Voorhaven" is vastgesteld;
- het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen van 1 oktober 2013, waarbij een omgevingsvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting is verleend;
- het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen van 17 december 2015, waarbij een omgevingsvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting is verleend;
b. het beroep van de vereniging Vereniging Winssen Ontwikkelt ZichZelf en anderen, voor zover gericht tegen:
- het besluit van de raad van de gemeente Beuningen van 24 september 2013, waarbij het bestemmingsplan "Geertjesgolf en Voorhaven" is vastgesteld;
- het besluit van de raad van de gemeente Druten van 26 september 2013, waarbij het bestemmingsplan "Voorhaven Geertjesgolf" is vastgesteld;
- het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen van 1 oktober 2013, waarbij een omgevingsvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting is verleend;
II. vernietigt:
a. het besluit van de raad van de gemeente Beuningen van 24 september 2013, waarbij het bestemmingsplan "Geertjesgolf en Voorhaven" is vastgesteld;
b. het besluit van de raad van de gemeente Druten van 26 september 2013, waarbij het bestemmingsplan "Voorhaven Geertjesgolf" is vastgesteld;
c. het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen van 1 oktober 2013, waarbij een omgevingsvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting is verleend;
d. het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen van 17 december 2015, waarbij een omgevingsvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting is verleend, voor zover het betreft voorschrift 1.1.1 van de door het college van gedeputeerde staten van Gelderland verleende verklaring van geen bedenkingen van 19 augustus 2013, zaaknummer 2012- 010397, voor zover in deze verklaring is vermeld:
"- Overzichtstekening kenmerk Winn 01-4, d.d. 16-01-2012;
- Kadastrale tekening, kenmerk Winn 01-04 nr. 6005, d.d. 16-01-2012;
- Overzicht kadastrale percelen, d.d. 18-06-2012;";
III. bepaalt dat voorschrift 1.1.1. van de verklaring van geen bedenkingen, voor zover vernietigd, aldus komt te luiden:
"de inrichting moet zijn ingericht en in werking zijn overeenkomstig:
- de bij de gewijzigde aanvraag van 19 november 2015 overgelegde tekeningen en lijst met kadastrale percelen;";
IV. bepaalt dat onderdeel III van deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Beuningen van 17 december 2015, voor zover vernietigd;
V. verklaart ongegrond:
a. het beroep van [appellant sub 1], voor zover gericht tegen:
- het besluit van de raad van de gemeente Beuningen van 15 december 2015, waarbij het bestemmingsplan "Geertjesgolf en Voorhaven" is vastgesteld;
b. het beroep van de vereniging Vereniging Winssen Ontwikkelt ZichZelf en anderen, voor zover gericht tegen:
- het besluit van de raad van de gemeente Beuningen van 15 december 2015, waarbij het bestemmingsplan "Geertjesgolf en Voorhaven" is vastgesteld;
- het besluit van de raad van de gemeente Druten van 16 december 2015, waarbij het bestemmingsplan "Voorhaven Geertjesgolf" is vastgesteld;
- het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen van 17 december 2015, waarbij een omgevingsvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting is verleend;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Beuningen, de raad van de gemeente Druten en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen tot vergoeding van de bij appellanten in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten, met dien verstande dat betaling door de een bevrijdend werkt ten opzichte van de andere bestuursorganen, tot een bedrag van:
a. € 1240,00 (zegge: twaalfhonderdveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, aan [appellant sub 1];
b. € 185,88 (zegge: honderdvijfentachtig euro en achtentachtig cent), aan de vereniging Vereniging Winssen Ontwikkelt ZichZelf en anderen, met dien verstande dat betaling aan de een bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Beuningen, de raad van de gemeente Druten en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt, met dien verstande dat betaling door de een bevrijdend werkt ten opzichte van de andere bestuursorganen, ten bedrage van:
a. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 1];
b. € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor de vereniging Vereniging Winssen Ontwikkelt ZichZelf en anderen, met dien verstande dat betaling aan de een bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Nijholt, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Nijholt
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2016
745-767.