201507946/1/A3.
Datum uitspraak: 11 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Delft,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 september 2015 in zaken nr. FA RK 15-6159 C/09/494037 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Delft.
Procesverloop
Bij besluit van 2 augustus 2015 heeft de burgemeester [appellant] gelast om de woning aan de [locatie] te Delft onmiddellijk te verlaten en deze woning tot 12 augustus 2015 12:46 uur niet te betreden noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. Tevens heeft hij [appellant] gelast om gedurende deze periode geen contact op te nemen met de in die woning wonende personen, te weten zijn echtgenote en hun twee dochters.
Bij uitspraak van 10 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. Bouman, advocaat te Delft, en A.F. Yagobzada, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S.R. Chander-Kalika, werkzaam bij de gemeente, en I. Vlasveld, werkzaam bij Veilig Thuis Haaglanden, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 2 augustus 2015 heeft de burgemeester [appellant] een tijdelijk huisverbod opgelegd. De burgemeester heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat de spanningen tussen [appellant] en zijn echtgenote de laatste jaren zijn opgelopen en dat sprake zou zijn van geweld jegens een van hun kinderen. Daarbij ontkent [appellant] iets gedaan te hebben, geeft hij tegenstrijdige berichten en geeft hij geen blijk van emoties, aldus de burgemeester.
2. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat ten tijde van het opleggen van het huisverbod de aanwezigheid van [appellant] in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van de vrouw en kinderen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat is gebleken dat er al enige tijd spanningen zijn tussen [appellant] en de vrouw, die voornamelijk te maken hebben met het feit dat partijen in een echtscheidingsprocedure zijn verwikkeld. [appellant] heeft niet ontkend dat er sprake was van een escalatie tussen hem en de vrouw. Verder acht de rechtbank het van belang dat [appellant] heeft aangegeven dat zowel de vrouw als hijzelf diverse keren, ieder vijfmaal, de politie hebben gebeld vanwege diverse incidenten. Gelet hierop en op het feit dat niet valt uit te sluiten dat de kinderen getuigen zijn van de ruzies tussen de ouders, is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester de situatie terecht heeft beoordeeld als een dreigend gevaar. De burgemeester kon zich terecht op het standpunt stellen dat de dreiging op het moment van de oplegging van het huisverbod van [appellant] uitging, nu hij trachtte de vrouw te weerhouden van het meenemen van de kinderwagen, aldus de rechtbank. Of hierbij al dan niet fysiek geweld is gebruikt acht de rechtbank niet van doorslaggevend belang. Duidelijk is geworden dat de situatie in de woning zodanige vormen aannam dat ingrijpen noodzakelijk was. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat mede daardoor [appellant] en de vrouw hulpverlening kon worden geboden om te voorkomen dat de situatie verder escaleert en dat het ook in het belang van de kinderen was om een periode van rust te creëren. De burgemeester was daarom bevoegd tot het opleggen van het huisverbod, aldus de rechtbank.
3. [appellant] betoogt de rechtbank heeft miskend dat zich geen situatie voordeed als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: de Wth). Volgens [appellant] was geen sprake van enig dreigend gevaar, zodat ingrijpen niet noodzakelijk was. De onenigheid die hij met zijn echtgenote had, rechtvaardigt niet de oplegging van het huisverbod. Ook volgens haar is het huisverbod ten onrechte opgelegd, aldus [appellant].
3.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
3.2. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat aan het wettelijke criterium voor oplegging van het huisverbod was voldaan. De Afdeling overweegt in dit verband als volgt.
Uit onder meer het door de hulpofficier van justitie ingevulde Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld, een mutatie van de situatie ter plaatse en een door de hulpofficier van justitie op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen kan het volgende worden afgeleid. Op 1 augustus 2015 zijn politieambtenaren na een melding van de vrouw ter plaatse gegaan. De vrouw heeft tegenover hen verklaard dat zij de kinderwagen wilde meenemen, maar dat [appellant] deze niet wilde meegeven omdat zij in een echtscheiding zijn verwikkeld. De vrouw heeft aangifte tegen [appellant] ter zake van mishandeling gedaan. Zij heeft tegenover de politie verklaard dat toen zij de kinderwagen uit de auto wilde pakken [appellant] haar heeft weggeduwd en dat zij daarbij tegen een boom is terechtgekomen. Zij heeft haar arm zichtbaar bezeerd. Volgens de vrouw zou [appellant] haar al langer psychisch mishandelen. [appellant] heeft het gebruik van geweld ontkend, maar geeft tegenstijdige berichten. Hij geeft geen blijk van emoties. Voorts zijn in de afgelopen twee jaar meerdere meldingen van ruzie tussen [appellant] en de vrouw gedaan. De laatste tijd neemt het aantal incidenten toe.
Gezien het voorgaande bestond op het moment van de oplegging van het huisverbod voldoende grond om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden dat een dreigend gevaar jegens de vrouw dan wel de kinderen bestond. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de burgemeester zich terecht bevoegd heeft geacht het huisverbod op te leggen. Dat, zoals [appellant] ter zitting onweersproken heeft gesteld, de tegen hem gerichte strafzaak al op 3 augustus 2015 is geseponeerd, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals onder meer volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2974 strekt het huisverbod er blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wth toe in de gegeven noodsituatie escalatie te voorkomen en hulp te bieden. Het huisverbod moet worden gezien als een bestuurlijke maatregel, die ook kan worden ingezet wanneer zich geen strafbare feiten hebben voorgedaan, maar er situaties zijn ontstaan waarbij er acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen (Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, blz. 2). Dat de vrouw per 1 augustus 2015 een huurcontract had voor een woning in Koog aan de Zaan, leidt er niet toe dat de burgemeester van de hem toekomende bevoegdheid geen gebruik had mogen maken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de vrouw en de kinderen op 10 augustus 2015 naar deze woning zijn verhuisd en het bij besluit van 2 augustus 2015 opgelegde huisverbod per die datum is ingetrokken. [appellant] heeft ook met hetgeen hij verder heeft aangevoerd geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan de burgemeester van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod geen gebruik had mogen maken. De stelling van [appellant] dat ook volgens de vrouw het huisverbod ten onrechte is opgelegd, leidt - wat daar verder ook van zij - niet tot een ander oordeel. Zoals onder meer volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1902 is voor het opleggen van een huisverbod niet vereist dat één of meer van de personen die in de woning wonen of verblijven daarom verzoeken of ermee instemmen. Het betoog faalt.
4. Voor zover [appellant] in hoger beroep zijn in eerdere instantie aangevoerde beroepsgronden slechts heeft herhaald en ingelast, wordt overwogen dat het hoger beroep een niet nader gemotiveerde herhaling daarvan betreft. In de overwegingen van de aangevallen uitspraak is de rechtbank daarop ingegaan. [appellant] heeft in het hogerberoepschrift noch ter zitting, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, redenen aangevoerd waarom de weerlegging daarvan in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, griffier.
w.g. Borman w.g. Nell
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2016
597.