ECLI:NL:RVS:2016:1216

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
4 mei 2016
Zaaknummer
201502828/1/A3 en 201506332/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de oplegging en verlenging van een tijdelijk huisverbod door de burgemeester van Haarlem

In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van [appellant] tegen de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, die de oplegging en verlenging van een tijdelijk huisverbod door de burgemeester van Haarlem heeft beoordeeld. Het huisverbod werd opgelegd op 23 februari 2015 na een incident op 22 februari 2015, waarbij [appellant] zijn echtgenote zou hebben geslagen. De burgemeester oordeelde dat er een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de echtgenote en hun kind bestond, wat leidde tot de oplegging van het huisverbod voor een periode van tien dagen, met een verlenging van achttien dagen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, wat leidde tot hoger beroep.

Tijdens de zitting op 3 maart 2016 werd [appellant] bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de burgemeester vertegenwoordigd werd door twee medewerkers van de gemeente. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en de argumenten van [appellant] overwogen, waaronder dat er geen ernstig gevaar zou zijn en dat de burgemeester een onjuiste belangenafweging had gemaakt. De Afdeling concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid het huisverbod had kunnen opleggen en verlengen, gezien de omstandigheden en het belang van het kind. De rechtbank Noord-Holland had echter onbevoegd geoordeeld over de verlenging van het huisverbod, wat leidde tot vernietiging van die uitspraak. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter over de oplegging van het huisverbod en verklaarde het beroep tegen de verlenging ongegrond.

Uitspraak

201502828/1/A3 en 201506332/1/A3.
Datum uitspraak: 4 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellant], wonend te Haarlem,
tegen de uitspraken van onderscheidenlijk de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 26 februari 2015 in zaken nrs. 222574/TH ZA 15/2 en 222576/FA RK 15-1097 en de rechtbank Noord-Holland van 26 juni 2015 in zaak nr. C/15/223530/FA RK 15-1532 in de gedingen tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Haarlem.
Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2015 heeft de burgemeester aan [appellant] een tijdelijk huisverbod van tien dagen opgelegd.
Bij uitspraak van 26 februari 2015 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 5 maart 2015 heeft de burgemeester het aan [appellant] opgelegde tijdelijke huisverbod verlengd met een aansluitende periode van achttien dagen.
Bij uitspraak van 26 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraken van 26 februari en 26 juni 2015 heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft verweerschriften ingediend.
De zaken zijn door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 3 maart 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.C. van Hoogmoed, advocaat te Haarlem, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. C.B.B. Dohmen en H. Lock, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [de echtgenote], bijgestaan door mr. M.J.F.A. Mutsaers, advocaat te Haarlem, verschenen.
Overwegingen
De oplegging van het tijdelijk huisverbod (zaak nr. 201502828/1/A3).
1. De burgemeester heeft bij besluit van 23 februari 2015 aan [appellant] een tijdelijk huisverbod opgelegd naar aanleiding van een incident op 22 februari 2015. Volgens zijn echtgenote en haar broer zou [appellant] haar hebben geslagen en van het bed hebben geduwd. De echtgenote zou daarbij een wondje op haar arm hebben opgelopen. Volgens de burgemeester hebben [appellant] en zijn echtgenote regelmatig ruzie, waarvan hun tweejarige zoontje getuige is.
2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in die woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
3. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de Wth ook ingrijpen mogelijk beoogt te maken in situaties waarbij een acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen. Indien niet op eenvoudige wijze is vast te stellen welke partij het meest in aanmerking komt voor oplegging van het huisverbod, kan van de burgemeester geen beoordeling van de schuldvraag worden verwacht. Alleen in zeer opvallende gevallen moet worden geoordeeld dat aan de verkeerde persoon een huisverbod is opgelegd. De burgemeester heeft het belang van het kind, waarvoor de echtgenote de dagelijkse zorg heeft, om in de woning te blijven in redelijkheid kunnen laten prevaleren boven datzelfde belang van [appellant]. De burgemeester heeft derhalve in redelijkheid aan [appellant] een tijdelijk huisverbod kunnen opleggen, aldus de voorzieningenrechter.
4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat geen ernstig en onmiddellijk gevaar voor zijn echtgenote bestond. Hij voert daartoe aan dat, hoewel hij en zijn echtgenote regelmatig ruzie hadden, hij nooit geweld tegen haar heeft gebruikt. Hij is juist degene die tijdens het incident op 22 februari 2015 door de broers van zijn echtgenote is mishandeld. Voorts voert hij aan dat de zaak tegen hem, die de directe aanleiding is geweest voor het opleggen van het tijdelijk huisverbod, direct na verhoor is geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. Ook volgt uit een geluidsfragment dat hij zijn echtgenote niet heeft mishandeld. De burgemeester heeft het begrip ‘ernstig gevaar’ te ruim ingevuld door het zekere voor het onzekere te nemen. Verder voert hij aan dat bij het opleggen van het tijdelijk huisverbod zijn visie op hetgeen is voorgevallen niet is betrokken. Voorts heeft de burgemeester ten onrechte bij de beoordeling betrokken dat nog geen voorlopige voorziening was uitgesproken in de echtscheidingsprocedure. Het tijdelijk huisverbod mag niet worden gebruikt om de periode tot aan de behandeling van de echtscheidingszaak te overbruggen. Ook dit heeft de voorzieningenrechter niet onderkend, aldus [appellant].
Verder betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter en de burgemeester een onjuiste belangenafweging hebben gemaakt. Anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, heeft niet alleen zijn echtgenote de dagelijks zorg voor hun zoon, maar is deze zorg gedeeld. Voorts is het opleggen van een tijdelijk huisverbod een te zware maatregel, omdat hij daardoor geen contact met zijn zoon mocht hebben en genoodzaakt was in een hotel te verblijven. Zijn echtgenote daarentegen heeft genoeg familie in de omgeving waar zij had kunnen verblijven, aldus [appellant].
Voorts betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat hij volledig meewerkt met de hulpverlening en dat dit een indicatie is dat de door de burgemeester veronderstelde dreiging niet langer aanwezig was.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 7 oktober 2015 in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2015:3103), is het opleggen van een huisverbod een ingrijpende maatregel waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordoet voor de veiligheid van personen. Indien dat het geval is, dient de burgemeester zorgvuldig te overwegen of aanwending van de bevoegdheid is aangewezen. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester terughoudend getoetst.
4.2. [appellant] betoogt ten onrechte dat bij het opleggen van het tijdelijk huisverbod zijn visie niet is betrokken. De burgemeester heeft volgens de aangevallen uitspraak op 25 februari 2015 nadere stukken overgelegd ter motivering van zijn besluit. Dit betrof onder meer een door de Regiopolitie Kennemerland opgemaakt stuk ‘situatie ter plaatse’. Hierin is ook een verklaring van [appellant] opgenomen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 6 augustus 2014 in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2014:2974) strekt het huisverbod blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wth ertoe in de gegeven noodsituatie escalatie te voorkomen en hulp te bieden. [appellant] betoogt dan ook terecht dat dit middel niet is bedoeld om de periode tot aan de behandeling van een echtscheidingszaak te overbruggen. Hoewel in het besluit tot opleggen van het huisverbod onder het kopje ‘Belangenafweging’ staat vermeld dat een echtscheidingsprocedure in werking is, maar dat nog geen voorlopige voorzieningen daaromtrent zijn uitgesproken, geeft de besluitvorming noch het verweer van de burgemeester in hoger beroep aanleiding voor het oordeel dat deze omstandigheid een doorslaggevende rol heeft gespeeld in de beoordeling van de burgemeester.
4.3. [appellant] ontkent dat hij zijn echtgenote zou hebben geslagen of anderszins geweld tegen haar zou hebben gebruikt. In de naar aanleiding van het incident op 22 februari 2015 door de verbalisant opgemaakte ‘situatie ter plaatse’ staat vermeld dat [appellant] heeft verklaard dat zijn echtgenote veel verzint en dat alle incidenten gelogen zijn. [appellant] stelt terecht dat een enkele verklaring, betwist en niet ondersteund met objectieve gegevens, in beginsel onvoldoende grond biedt voor het opleggen van een tijdelijk huisverbod. Echter, niet in geschil is dat [appellant] en zijn echtgenote veel ruzie maken en dat hun tweejarige zoontje hiervan geregeld getuige is. In het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG) staat dat de politie de afgelopen drie maanden drie keer ter plaatse is geweest, onder meer voor een incident waarbij [appellant] de slaapkamerdeur zou hebben vernield omdat zijn echtgenote het slot op de slaapkamerdeur had veranderd. Ook is een zorgmelding opgemaakt.
Over het incident op 22 februari 2015 staat in de ‘situatie ter plaatse’ dat de politie na een 112-melding naar de woning van [appellant] en zijn echtgenote is gegaan. De politie hoorde bij aankomst veel geschreeuw en gehuil uit de woning komen en door de woning lagen kleding en speelgoed verspreid. Voorts staat in de ‘situatie ter plaatse’ vermeld dat de politie zag dat het slachtoffer in elkaar gedoken zat in een kamer naast de trap, met op schoot hun zoontje. Zij was constant aan het huilen en de politie zag dat zij wankel op haar benen stond toen zij opstond.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de hiervoor genoemde uitspraak van 6 augustus 2014) moet een huisverbod worden gezien als een bestuurlijke maatregel, die ook kan worden ingezet wanneer zich geen strafbare feiten hebben voorgedaan, maar er situaties zijn ontstaan waarbij acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen (Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, blz. 2). Het is derhalve niet vereist dat wordt vastgesteld of aannemelijk is dat strafbare feiten zijn gepleegd. De omstandigheid dat de zaak tegen [appellant] naar aanleiding van het incident van 22 februari 2015 is geseponeerd wegens onvoldoende bewijs, maakt derhalve op zichzelf niet dat de burgemeester niet bevoegd was een tijdelijk huisverbod op te leggen.
Ter zitting van de Afdeling heeft de burgemeester er de nadruk op gelegd dat de aanwezigheid van een kind bij heftige ruzies bij dat kind tot ernstige psychische problemen kan leiden. Ook [de echtgenote] heeft aandacht gevraagd voor deze gevolgen. Gelet daarop en op de omstandigheden dat [appellant] en zijn echtgenote vaak heftige ruzies hebben, dat de politie een aantal keren ter plaatse is geweest en een zorgmelding heeft opgemaakt, gelet op de situatie ter plaatse zoals aangetroffen door de politie op 22 februari 2015 en dus gelet op de aanwezigheid van het kind bij de ruzies, heeft de burgemeester zich terecht op het standpunt gesteld dat een dringende behoefte bestond aan het creëren van een afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen. De burgemeester was derhalve bevoegd tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod.
4.4. Het door [appellant] opgenomen geluidsfragment van het incident op 22 februari 2015 leidt niet tot het oordeel dat het tijdelijk huisverbod niet in redelijkheid aan [appellant] kon worden opgelegd. [appellant] heeft zelf ook aangifte gedaan. In het proces-verbaal van zijn aangifte van 26 februari 2015 tegen zijn zwagers staat over het geluidsfragment de volgende opmerking van de verbalisant: "Hierop hoorde ik, dat vanaf minuut 7.30 een discussie gaande was over het feit, dat aangever in bed van de vrouw lag en de vrouw dit niet wenste en vroeg het bed te verlaten. Hierna hoorde ik, dat de deurbel afging enkele momenten later hoorde ik, enorm geschreeuw en hoorde ik een grote vechtpartij, waarvan mij onbekend is wie wat in de vechtpartij heeft gedaan." Gelet hierop is niet duidelijk wie bij de vechtpartij waren betrokken, zodat niet kan worden vastgesteld dat geen fysiek geweld tussen de echtgenoten heeft plaatsgevonden.
Nu zich niet de situatie voordeed dat gevaar duidelijk van één van de echtgenoten uitging, heeft de burgemeester in redelijkheid van het belang van het kind kunnen uitgaan. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het in het belang van het kind was dat het in de woning kon blijven. Aangezien de echtgenote overdag voor het kind zorgt, heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat de burgemeester in redelijkheid het tijdelijk huisverbod aan [appellant] heeft kunnen opleggen. De burgemeester heeft in redelijkheid het belang van het kind in de woning te verblijven zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van [appellant] daarbij.
4.5. Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Wth betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
Zoals [appellant] terecht heeft betoogd blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6 van de Wth (Kamerstukken 30657, nr. 3, blz. 25) dat als de uithuisgeplaatste na de oplegging of verlenging van het huisverbod een aanbod tot hulpverlening heeft aanvaard, dit een indicatie is dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan mogelijk niet langer bestaat. Zoals uit die geschiedenis van de totstandkoming ook blijkt en zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 7 oktober 2015 in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2015:3103), is bij de beoordeling of de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, van belang of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken. Anders dan [appellant] heeft betoogd, heeft de voorzieningenrechter wel rekening gehouden met de omstandigheid dat [appellant] de bereidheid had zich te laten begeleiden door hulpverlening. De voorzieningenrechter heeft echter terecht vastgesteld dat ten tijde van zijn uitspraak hulpverlening nog niet was gestart. Gelet daarop heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de dreiging van gevaar voor escalatie of het vermoeden daarvan niet voldoende was afgenomen. De voorzieningenrechter is tot hetzelfde oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
De verlenging van het tijdelijk huisverbod (zaak nr. 201506332/1/A3).
5. De Afdeling ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of de rechtbank bevoegd was over het beroep van [appellant] tegen het besluit van 5 maart 2015 tot verlenging van het opgelegde tijdelijk huisverbod te oordelen.
Op 13 maart 2015 heeft [appellant] beroep bij de rechtbank ingesteld tegen het besluit van 5 maart 2015 tot verlenging van het opgelegde tijdelijk huisverbod. Nog voordat de rechtbank dat beroep op 7 mei 2015 ter zitting heeft behandeld, heeft [appellant] op 3 april 2015 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter over de oplegging van het tijdelijk huisverbod. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Wth heeft die procedure mede betrekking op een besluit tot verlenging van het huisverbod. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, blz. 27) blijkt dat daarmee wordt beoogd te voorkomen dat er naast de procedure tegen het opleggen van het huisverbod een procedure tegen de verlenging ervan zal lopen. Met het instellen van hoger beroep in de procedure over de oplegging van het tijdelijk huisverbod is de bevoegdheid van de rechtbank over het ingestelde beroep tegen het besluit tot verlenging daarvan te oordelen, komen te vervallen en had zij het beroep moeten doorzenden naar de Afdeling. De uitspraak van 26 juni 2015 is dan ook onbevoegd gedaan en dient te worden vernietigd.
6. De Afdeling zal op grond van artikel 9, tweede lid, van de Wth alsnog zelf het beroep van [appellant] tegen het besluit van 5 maart 2015 tot verlenging van het huisverbod beoordelen.
7. De burgemeester heeft aan het besluit van 5 maart 2015 ten grondslag gelegd dat het [appellant] en zijn echtgenote ten tijde van de verlenging niet was gelukt om sluitende afspraken te maken en dat geen garantie kan worden gegeven dat de emoties niet opnieuw zullen oplopen. Eventuele gevolgen daarvan zijn niet te overzien waardoor de veiligheid van de betrokkenen niet kan worden gegarandeerd, aldus de burgemeester. De burgemeester heeft zich daarbij gebaseerd op het beleidsadvies van 5 maart 2015.
8. Ingevolge artikel 9, eerste lid, kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
9. [appellant] heeft betoogd dat het tijdelijk huisverbod ten onrechte is opgelegd. Dit betoog ziet echter niet op het besluit van 5 maart 2015 tot verlenging van het tijdelijk huisverbod en kan derhalve in dit kader niet opnieuw aan de orde komen.
10. [appellant] betoogt dat de burgemeester het tijdelijk huisverbod ten onrechte heeft verlengd om de periode tot de echtscheidingszaak te overbruggen. Hiervoor is het instrument van het tijdelijk huisverbod echter niet bedoeld. Voorts betoogt [appellant] dat de burgemeester een te strikt criterium bij de beoordeling heeft gehanteerd. De burgemeester stelt in het besluit van 5 maart 2015 dat niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat de veiligheid van alle betrokkenen kan worden gegarandeerd. Er dient echter te worden beoordeeld of de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet, aldus [appellant]. Verder betoogt hij dat hij volledig meewerkt met de hulpverlening, hetgeen een indicatie is dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan mogelijk niet langer bestaat.
[appellant] betoogt verder dat de burgemeester zijn belangen om in zijn woning te verblijven en contact met zijn zoon te hebben niet voldoende heeft afgewogen.
10.1. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is bij de beoordeling of de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, van belang of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken. Ten tijde van het besluit van 5 maart 2015 moest de ambulante spoedhulp nog worden opgestart. De hulpverlening is pas op de laatste dag van het oorspronkelijke huisverbod begonnen. De burgemeester heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de hulpverlening nog geen reële aanvang had genomen. Hij mocht er daarom van uitgaan dat de dreiging van gevaar van escalatie of het vermoeden daarvan nog aanwezig was, zodat hij bevoegd was het tijdelijk huisverbod te verlengen. Dat de burgemeester daarbij de formulering heeft gebruikt dat niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat de veiligheid van de betrokkenen kan worden gegarandeerd, doet daaraan niet af.
Uit het besluit van 5 maart 2015 en de daarvoor uitgebrachte adviezen blijkt dat de burgemeester de veiligheid van het kind voorop heeft gesteld. Uit dat besluit blijkt niet dat het zorgadvies, waaruit volgens [appellant] zou blijken dat de verlenging van het tijdelijk huisverbod is opgelegd als overbrugging van de periode tot de echtscheidingszaak, door de burgemeester is overgenomen en voor de verlenging van het tijdelijk huisverbod doorslaggevend is geweest.
Zoals in overweging 4.4 reeds is overwogen, heeft de burgemeester het belang van het kind in deze voorop mogen stellen. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid het tijdelijk huisverbod heeft kunnen verlengen.
Het betoog faalt.
Conclusie.
11. Het hoger beroep tegen de uitspraak van 26 februari 2015 in de procedure over de oplegging van het tijdelijk huisverbod, is ongegrond. Die uitspraak dient te worden bevestigd. Het hoger beroep tegen de uitspraak van 26 juni 2015 in de procedure over de verlenging van het tijdelijk huisverbod, is gegrond. Die uitspraak dient te worden vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 5 maart 2015 is ongegrond. Aangezien de burgemeester in redelijkheid het tijdelijk huisverbod heeft kunnen opleggen en heeft kunnen verlengen, dienen de verzoeken van [appellant] om schadevergoeding te worden afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 26 februari 2015 in zaak nr. 222576/FA RK 15-1097;
II. verklaart het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 juni 2015 in zaak nr. C/15/223530/FA RK 15-1532 gegrond;
III. vernietigt de onder II genoemde uitspraak;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van 5 maart 2015 ongegrond;
V. wijst de verzoeken om schadevergoeding af;
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016
176-773.