ECLI:NL:RVS:2014:3137

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
201400988/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van lasten onder dwangsom door staatssecretaris inzake North Refinery

In deze zaak heeft de Raad van State op 20 augustus 2014 uitspraak gedaan over het beroep van North Refinery tegen de afwijzing van een verzoek om opheffing van lasten onder dwangsom. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu had op 12 juli 2013 het verzoek van North Refinery om de lasten opgelegd bij eerdere besluiten van 15 juli 2009 en 9 november 2011 afgewezen. North Refinery had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar ongegrond. Hierop heeft North Refinery beroep ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 13 juni 2014 werd North Refinery vertegenwoordigd door haar bestuurder en advocaat, terwijl de staatssecretaris werd bijgestaan door meerdere medewerkers van het ministerie. De Raad van State heeft de zaak behandeld en de argumenten van beide partijen gehoord. North Refinery betoogde dat de staatssecretaris ten onrechte het verzoek tot opheffing had afgewezen, omdat er volgens hen geen dwangsommen waren verbeurd in het jaar voorafgaand aan het verzoek. De staatssecretaris stelde echter dat er na het verzoek nog overtredingen hadden plaatsgevonden, wat de afwijzing van het verzoek rechtvaardigde.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris aannemelijk had gemaakt dat North Refinery de lasten had overtreden na het indienen van het verzoek. De rechtbank concludeerde dat, ongeacht de vraag of er aan de voorwaarden van artikel 5:34 van de Algemene wet bestuursrecht was voldaan, de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de lasten niet op te heffen. Het beroep van North Refinery werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201400988/1/A4.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de naamloze vennootschap Refining & Trading Holland N.V., handelend onder de naam North Refinery, gevestigd te Farmsum, gemeente Delfzijl, appellante,
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2013 heeft de staatssecretaris een verzoek van North Refinery om de bij besluiten van 15 juli 2009 en 9 november 2011 aan haar opgelegde lasten onder dwangsom op te heffen, afgewezen.
Bij besluit van 19 december 2013 heeft de staatssecretaris het door North Refinery hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing van het verzoek gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft North Refinery beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
North Refinery en de staatssecretaris hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2014, waar North Refinery, vertegenwoordigd door haar [bestuurder], bijgestaan door mr. J.C. Ozinga, advocaat te Den Haag, en K.D. Siebert, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.J. Teeninga, mr. J.J. Kerssemakers en drs. P.J.M. Oosterhout, allen werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de besluiten van 15 juli 2009 en 9 november 2011 heeft de staatssecretaris North Refinery gelast herhaling van overtreding van artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, gelezen in samenhang met artikel 2, onder 35, aanhef en onder d, van Verordening (EG) 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006 L 190; hierna: de EVOA) te voorkomen. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat North Refinery afvalstoffen had overgebracht op een wijze die feitelijk niet overeenkomt met de daarvoor op grond van de EVOA gedane kennisgevingen. Vast staat dat beide besluiten thans onherroepelijk zijn.
2. Ingevolge artikel 5:34, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, op verzoek van de overtreder de last opheffen indien de beschikking een jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd.
3. North Refinery heeft bij brief van 18 januari 2013 verzocht om opheffing van de hiervoor genoemde lasten. De staatssecretaris heeft aan de afwijzing van dit verzoek ten grondslag gelegd dat niet alleen binnen het jaar voorafgaand aan het verzoek, maar ook daarna overtredingen van de lasten hebben plaatsgevonden. De staatssecretaris acht opheffing van de lasten niet aangewezen, zolang overtredingen daarvan blijven plaatsvinden.
4. North Refinery betoogt dat de staatssecretaris haar verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Daartoe voert zij aan dat, nu zij alle gestelde overtredingen heeft bestreden en de bevoegdheid tot invordering van de daardoor verbeurde dwangsommen inmiddels zou zijn verjaard, er voor de toepassing van artikel 5:34, tweede lid, van de Awb van moet worden uitgegaan dat een jaar lang geen dwangsommen zijn verbeurd, zodat de staatssecretaris op grond van die bepaling bevoegd was de lasten op te heffen. Volgens North Refinery heeft de staatssecretaris niet in redelijkheid van opheffing kunnen afzien, nu handhaving van de lasten grote nadelige gevolgen heeft voor haar bedrijfsvoering.
4.1. De door de staatssecretaris aan de afwijzing van het verzoek ten grondslag gelegde overtredingen na het verzoek dateren van 14, 19, 21 en 25 juni 2013. Volgens hem zijn op deze dagen afvalstoffen naar North Refinery overgebracht op een wijze die niet overeenkomt met de daarvoor gebruikte kennisgeving, nu de overgebrachte afvalstoffen een zodanig lager vlampunt hadden dan in de kennisgeving is vermeld, dat feitelijk een andere afvalstof is overgebracht dan die waarop de kennisgeving betrekking had. Met betrekking tot het betoog van North Refinery dat het vlampunt geen deel uitmaakt van de samenstelling in de kennisgeving en beschikking, heeft de staatssecretaris toegelicht dat het vlampunt is genoemd in de bij de kennisgeving gevoegde stofanalyse en dat deze analyse deel uitmaakt van het besluit waarbij met de kennisgeving is ingestemd.
Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris aannemelijk gemaakt dat de lasten na het verzoek van North Refinery zijn overtreden. Daargelaten of werd voldaan aan het bepaalde in artikel 5:34, tweede lid, van de Awb, dat een jaar lang geen dwangsommen zijn verbeurd, en wat er zij van de door North Refinery gestelde nadelige gevolgen van de lasten voor haar bedrijfsvoering, heeft de staatssecretaris reeds in het feit dat de lasten na het verzoek zijn overtreden in redelijkheid aanleiding kunnen zien om niet tot opheffing van de lasten over te gaan.
Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Roessel
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
462-732.