201307273/1/V4.
Datum uitspraak: 9 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 14 maart 2013 en haar uitspraak van 9 juli 2013, beide in zaak nr. 12/31012, in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel aanvragen van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van een aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en om wijziging van de beperking van die verblijfsvergunning afgewezen.
Bij besluit van 27 september 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij tussenuitspraak van 14 maart 2013 heeft de rechtbank de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld het in die uitspraak genoemde gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 28 maart 2013 heeft de staatssecretaris het besluit van 27 september 2012 nader gemotiveerd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 juli 2013 heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen het besluit van 27 september 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: zijn rechtsvoorgangers.
2. De vreemdeling klaagt in zijn grieven dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan, nu hij bij de besluitvorming zonder nader onderzoek is afgegaan op het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) van 27 juli 2012, gebaseerd op informatie van International SOS van 19 april 2011. In eerdere procedures is komen vast te staan dat de beschikbaarheid van het door hem gebruikte medicijn Thyrax in Eritrea wisselend is en in korte tijd kan veranderen. Mede gelet op door hem overgelegde verklaringen van een aantal apotheken uit Eritrea, waaruit blijkt dat het geneesmiddel niet verkrijgbaar is, en voorts op de datering van de informatie van International SOS terzake, had het op de weg van de staatssecretaris gelegen om daarover navraag te doen bij het BMA, aldus de vreemdeling.
2.1. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 oktober 2010 in zaak nr. 201001245/1/V1 volgt dat, indien en voor zover de staatssecretaris een BMA-advies, waaronder begrepen eventueel nadien uitgebrachte aanvullende adviezen, aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, de door de rechtbank te verrichten toetsing, indien de desbetreffende vreemdeling geen contra-expertise overlegt, niet verder strekt dan dat zij naar aanleiding van een aangevoerde beroepsgrond beoordeelt of de staatssecretaris zich er ingevolge artikel 3:2 van de Awb van heeft vergewist dat dit BMA-advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
2.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 21 februari 2014 in zaak nr. 201303508/1/V1 maakt de omstandigheid dat het BMA de staatssecretaris adviseert geen gebruik te maken van een advies dat ouder is dan zes maanden, niet dat het BMA aan dat advies geen landeninformatie van ouder dan zes maanden ten grondslag zou mogen leggen. Gelet op de door de vreemdeling aangevoerde feiten en omstandigheden heeft de staatssecretaris het op de landeninformatie van International SOS van 19 april 2011 gebaseerde advies van het BMA van 27 juli 2012 evenwel niet zonder nader onderzoek naar de beschikbaarheid van het medicijn Thyrax in Eritrea aan het besluit van 27 september 2012 ten grondslag mogen leggen.
Uit informatie van International SOS in eerdere procedures van de vreemdeling volgt dat sprake is van wisselende beschikbaarheid van het voor de vreemdeling noodzakelijke en dagelijks te gebruiken medicijn Thyrax in Eritrea en dat tekorten aan dit medicijn plotseling en onvoorspelbaar kunnen zijn. Met inachtneming van op die informatie gebaseerde adviezen van het BMA heeft de staatssecretaris aan de vreemdeling destijds een verblijfsvergunning verleend onder de beperking "verblijf vanwege medische noodsituatie", afgegeven met ingang van 20 maart 2008 en laatstelijk verlengd tot 20 maart 2011. Die voorheen wisselende en onvoorspelbare mate van beschikbaarheid in Eritrea van het medicijn Thyrax, dat voor de vreemdeling continue beschikbaar moet zijn ter voorkoming van een medische noodsituatie, maakt dat sprake is van concrete aanwijzingen op grond waarvan niet kan worden uitgesloten dat de informatie van International SOS van 19 april 2011 niet de situatie in Eritrea ten tijde van het besluit op bezwaar van 27 september 2012 weergeeft.
Dit betekent dat de staatssecretaris door zonder nader onderzoek het BMA-advies van 27 juli 2012 aan zijn besluit van 27 september 2012 ten grondslag te leggen in strijd met artikel 3:2 van de Awb heeft gehandeld. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit van 27 september 2012 mitsdien ten onrechte in stand gelaten.
De grieven slagen.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 27 september 2012 in stand heeft gelaten. De staatssecretaris dient met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen.
4. De staatssecretaris moet op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 14 maart 2013 en 9 juli 2013, beide in zaak nr. 12/31012, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 27 september 2012 in stand heeft gelaten;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent, en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.K. van Leening, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Van Leening
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2014
391.