201302820/1/V3.
Datum uitspraak: 30 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Assen, van 25 maart 2013 in zaak nr. 13/6986 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Bij besluit van 11 maart 2013 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 maart 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
1. De vreemdeling klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de maatregel van bewaring vanaf 25 maart 2013 onrechtmatig is en dat zij ten onrechte geen schadevergoeding heeft toegekend. Daartoe voert hij allereerst aan dat de maatregel van meet af aan onrechtmatig is geweest, nu hij reeds voordat hij in bewaring is gesteld asiel heeft aangevraagd. Daarnaast betoogt de vreemdeling dat de rechtbank de maatregel vanaf 19 maart 2013 onrechtmatig had moeten achten aangezien op die dag het gehoor naar aanleiding van zijn opvolgende aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen heeft plaatsgevonden.
1.1. In hoger beroep staat het oordeel van de rechtbank dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt vast. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak verwezen naar de in de uitspraken van de Afdeling van 18 april 2012 in zaak nr. 201109928/1/T1/V2 en 20 maart 2013 in zaak nr. 201208550/1/T1/V2 gestelde prejudiciële vragen. Nu in het op 19 maart 2013 gehouden gehoor naar aanleiding van de door de vreemdeling ingediende opvolgende aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen is gebleken dat hij zijn - door de staatssecretaris geloofwaardig bevonden - homoseksuele gerichtheid aan deze aanvraag ten grondslag heeft gelegd en de rechtbank op grond daarvan heeft vastgesteld dat het antwoord op de bij uitspraak van de Afdeling van 18 april 2012 gestelde prejudiciële vragen essentieel is voor de beoordeling van deze aanvraag, had zij tot het oordeel moeten komen dat het zicht op uitzetting vanaf 19 maart 2013 ontbrak. De grief slaagt in zoverre.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling aan de vreemdeling met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 na te melden vergoeding toekennen over de periode van 19 maart 2013 tot 25 maart 2013, de dag waarop de maatregel van bewaring is opgeheven.
3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Assen, van 25 maart 2013 in zaak nr. 13/6986, voor zover daarbij het verzoek om schadevergoeding is afgewezen;
III. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 480,00 (zegge: vierhonderdtachtig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de secretaris van de Raad van State;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van de Kolk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2013