ECLI:NL:RVS:2013:CA0616

Raad van State

Datum uitspraak
16 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201202580/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugkeerbesluit van de minister voor Immigratie en Asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een terugkeerbesluit van de minister voor Immigratie en Asiel, waarbij de vreemdeling werd opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten. Het terugkeerbesluit werd op 25 juni 2011 genomen, en de vreemdeling maakte bezwaar tegen dit besluit. De minister verklaarde het bezwaar op 24 augustus 2011 niet-ontvankelijk. De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep van de vreemdeling op 15 februari 2012 ongegrond. De vreemdeling ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 16 mei 2013 uitspraak gedaan. De vreemdeling voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij geen belang meer had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit, omdat hij zich niet meer in bewaring bevond. De Afdeling oordeelde dat de grief van de vreemdeling slaagde, en dat de rechtbank de uitspraak ten onrechte had gedaan. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond.

De Afdeling herroept het terugkeerbesluit van 25 juni 2011 en veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtspositie van vreemdelingen die in vergelijkbare situaties verkeren, vooral met betrekking tot de voorwaarden waaronder een terugkeerbesluit kan worden genomen en de rechten van vreemdelingen in het proces.

Uitspraak

201202580/1/V3.
Datum uitspraak: 16 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 februari 2012 in zaak nr. 11/27690 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (hierna: de minister).
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel de vreemdeling opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit).
Bij besluit van 24 augustus 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 februari 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
3. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit omdat hij zich niet meer in bewaring bevindt en jegens hem geen inreisverbod is of zal worden uitgevaardigd, zodat de staatssecretaris het door hem tegen het terugkeerbesluit gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert de vreemdeling, voor zover thans van belang, aan dat de rechtbank aldus heeft miskend dat vernietiging van het terugkeerbesluit gevolgen heeft voor de vraag of de vreemdeling na uitreiking van dat terugkeerbesluit in vreemdelingenbewaring mocht worden gesteld, hetgeen tot schadeplichtigheid van de staatssecretaris jegens de vreemdeling leidt.
4. De in de grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder (uitspraak van 14 mei 2012 in zaak nr. 201200935/1/V3) beantwoord. Uit de overwegingen 2.7.3. en 2.7.4. van die uitspraak vloeit voort dat de grief slaagt.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep gegrond verklaren en het besluit van 24 augustus 2011 vernietigen.
6. Ambtshalve overweegt de Afdeling voorts als volgt.
7. De vreemdeling heeft in bezwaar onder meer aangevoerd dat hem in het terugkeerbesluit ten onrechte een vertrektermijn is onthouden.
7.1. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 november 2011 in zaak nr. 201106883/1/V3, is met artikel 62, derde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000, zoals dat gold ten tijde van belang, noch anderszins voldaan aan het in artikel 3, zevende lid, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L 348) gestelde vereiste dat een risico op onderduiken moet zijn gebaseerd op objectieve, in wetgeving vastgelegde criteria. Voor dat terugkeerbesluit, voor zover daarin de vreemdeling een vertrektermijn is onthouden wegens een risico op onderduiken, ontbrak derhalve een wettelijke grondslag.
8. Gelet op het voorgaande zal de Afdeling met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien en het besluit van 25 juni 2011 herroepen.
9. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 februari 2012 in zaak nr. 11/27690;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister voor Immigratie en Asiel van 24 augustus 2011, kenmerk "DT&V/2011/UIT-5011, V-nummer [v-nummer]";
V. herroept het terugkeerbesluit van 25 juni 2011;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker-Dekker, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Wijker-Dekker
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2013
562