ECLI:NL:RVS:2013:BY8850

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201208736/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank in vreemdelingenzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 14 augustus 2012 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdeling had op 20 juli 2012 beroep ingesteld tegen een besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 19 juli 2012, waarin hem werd opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod werd opgelegd. De rechtbank had de vreemdeling in de gelegenheid gesteld om binnen een week de gronden van het beroep kenbaar te maken, maar verklaarde het beroep niet-ontvankelijk omdat het beroepschrift geen gronden bevatte.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 15 januari 2013 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De termijn voor het indienen van een beroepschrift was op 16 augustus 2012 geëindigd, en de vreemdeling had de gronden van het beroep tijdig ingediend. De rechtbank had de mogelijkheid om de termijn te verkorten op basis van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar dit was in dit geval niet van toepassing. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd.

De zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank ook moet beslissen over de proceskosten in hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 472,00. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 15 januari 2013.

Uitspraak

201208736/1/V3.
Datum uitspraak: 15 januari 2013
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 14 augustus 2012 in zaak nr. 12/23257 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2012 heeft de minister de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 augustus 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
2. De vreemdeling klaagt in de enige grief dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. Bij faxbericht van 20 juli 2012 heeft de vreemdeling beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het besluit van 19 juli 2012.
Bij brief van 23 juli 2012 heeft de rechtbank de vreemdeling meegedeeld dat het beroep met toepassing van artikel 8:52 van de Awb versneld zal worden behandeld, dat het beroepschrift geen gronden bevat, dat de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld de gronden van het beroep binnen één week na dagtekening van de brief kenbaar te maken en dat, indien niet binnen de gestelde termijn van die gelegenheid gebruik wordt gemaakt, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
Bij faxbericht van 6 augustus 2012 heeft de vreemdeling de gronden van het beroep ingediend.
4. Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift in afwijking van artikel 6:7 van de Awb vier weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt.
Ingevolge artikel 8:52 van de Awb kan de rechtbank, indien de zaak spoedeisend is, bepalen dat deze versneld wordt behandeld. In dat geval kan de rechtbank de in de artikelen 8:41, tweede lid, 8:42, eerste lid, en 8:47, vijfde lid, bedoelde termijnen verkorten en de artikelen 8:43, tweede lid, en 8:47, derde lid, geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten.
5. In dit geval is de termijn voor het indienen van een beroepschrift op 16 augustus 2012 geëindigd. Deze termijn kan niet met toepassing van artikel 8:52 van de Awb worden verkort. De vreemdeling heeft het beroepschrift en de gronden van het beroep derhalve tijdig ingediend. De rechtbank heeft het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De grief slaagt reeds hierom.
6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
7. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 14 augustus 2012 in zaak nr. 12/23257;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro) en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Van Laar
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2013
551-777
Verzonden: 15 januari 2013
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser