ECLI:NL:RVS:2013:BY8850
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- C.J. Borman
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank in vreemdelingenzaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 14 augustus 2012 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdeling had op 20 juli 2012 beroep ingesteld tegen een besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 19 juli 2012, waarin hem werd opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod werd opgelegd. De rechtbank had de vreemdeling in de gelegenheid gesteld om binnen een week de gronden van het beroep kenbaar te maken, maar verklaarde het beroep niet-ontvankelijk omdat het beroepschrift geen gronden bevatte.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 15 januari 2013 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De termijn voor het indienen van een beroepschrift was op 16 augustus 2012 geëindigd, en de vreemdeling had de gronden van het beroep tijdig ingediend. De rechtbank had de mogelijkheid om de termijn te verkorten op basis van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar dit was in dit geval niet van toepassing. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd.
De zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank ook moet beslissen over de proceskosten in hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 472,00. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 15 januari 2013.