201211636/1/V1.
Datum uitspraak: 12 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 19 november 2012 in zaak nr. 12/2761 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 11 augustus 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 4 januari 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 november 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. In zijn eerste grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 nr. 2011/2 (hierna: WBV 2011/2) een relevante wijzing van het recht betreft die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigt. Hiertoe voert hij aan dat het in artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000, opgenomen vereiste van een wezenlijk Nederlands belang niet is gewijzigd. Nu de vreemdeling niet heeft aangetoond dat de aanvragen van 11 februari 2009 en 2 augustus 2010 betrekking hebben op twee wezenlijk verschillende ondernemingen, heeft de rechtbank het besluit van 4 januari 2012 ten onrechte inhoudelijk getoetst, aldus de staatssecretaris
2.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
2.2. De vreemdeling heeft eerder, op 11 februari 2009, een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel arbeid als zelfstandige ingediend. Bij besluit van 15 juni 2009 heeft de staatssecretaris deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 3 mei 2011 heeft de staatssecretaris het hiertegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
Op 2 augustus 2010 heeft de vreemdeling een opvolgende aanvraag voor zodanige verblijfsvergunning met dat verblijfsdoel ingediend. Het besluit van 4 januari 2012, waarbij het bezwaar tegen het afwijzende besluit van 11 augustus 2011 op die aanvraag ongegrond is verklaard, strekt tot weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder dezelfde beperking als het besluit van 3 mei 2011. Het besluit van 4 januari 2012 is derhalve van gelijke strekking als het besluit van 3 mei 2011, zodat op het tegen eerstvermeld besluit ingestelde beroep het hiervoor onder 2.1. weergegeven beoordelingskader van toepassing is.
2.3. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 27 september 2013 (in zaak nr. 201212044/1/V1) houdt de inwerkingtreding van WBV 2011/2 geen relevante wijziging van het recht in, nu met dit wijzigingsbesluit de wijze van beoordeling van aanvragen om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor arbeid als Turkse zelfstandige, en de vraag of wordt voldaan aan het vereiste van een wezenlijk Nederlands belang, niet is gewijzigd ten opzichte van de wijze van beoordeling na de uitspraak van de Afdeling van 29 september 2010 (in zaak nr. 200908205/1/V2). De staatssecretaris voert terecht aan dat de rechtbank dit niet heeft onderkend.
De aanvraag van 11 februari 2009 heeft betrekking op "Lodos Stucadoorsbedrijf". De aanvraag van 2 augustus 2010 heeft betrekking op [bedrijf]. De vreemdeling heeft zijn stelling dat hij met dit laatste bedrijf andere werkzaamheden verricht dan met "Lodos Stucadoorsbedrijf" niet onderbouwd. In dit verband kan er niet aan voorbij worden gegaan dat de door de vreemdeling bij brief van 23 februari 2012 overgelegde facturen van [bedrijf] alle betrekking hebben op stukadoorswerkzaamheden. Beide bedrijven zijn gericht op dezelfde markt en gevestigd op hetzelfde adres. De staatssecretaris voert terecht aan dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat de aanvragen van de vreemdeling betrekking hebben op wezenlijk verschillende ondernemingen. Nu ook verder in hetgeen is aangevoerd en overgelegd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gelegen dan wel dat hieruit kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, heeft de rechtbank ten onrechte aanleiding gezien voor toetsing van het besluit van 4 januari 2012.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De overige grieven behoeven geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 4 januari 2012 alsnog ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 19 november 2012 in zaak nr. 12/2761;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Idema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2013
512.