ECLI:NL:RVS:2013:1350

Raad van State

Datum uitspraak
27 september 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
201212044/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, die op 26 november 2012 een beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de minister voor Immigratie en Asiel op 27 september 2011 was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling ongegrond, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, wat leidde tot het hoger beroep.

De staatssecretaris betoogde in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 nr. 2011/2 een relevante wijziging van het recht was die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigde. Hij stelde dat het vereiste van een wezenlijk Nederlands belang niet was gewijzigd en dat de aanvragen van de vreemdeling betrekking hadden op dezelfde onderneming. De rechtbank had volgens de staatssecretaris ten onrechte het besluit van 6 januari 2012 inhoudelijk getoetst.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris gelijk had. De inwerkingtreding van WBV 2011/2 had geen relevante wijziging van het recht tot gevolg en de rechtbank had dit niet onderkend. De aanvragen van de vreemdeling waren van gelijke strekking en er waren geen nieuwe feiten of omstandigheden die een andere beoordeling rechtvaardigden. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 6 januari 2012 alsnog ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201212044/1/V1.
Datum uitspraak: 27 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 26 november 2012 in zaak nr. 12/817 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 6 januari 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 november 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. In zijn eerste grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 nr. 2011/2 (hierna: WBV 2011/2) een relevante wijzing van het recht betreft die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigt. Hiertoe voert hij aan dat het in artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000, opgenomen vereiste van een wezenlijk Nederlands belang niet is gewijzigd. Nu de aanvragen van 29 november 2010 en 1 juni 2011 betrekking hebben op dezelfde onderneming, heeft de rechtbank het besluit van 6 januari 2012 ten onrechte inhoudelijk getoetst, aldus de staatssecretaris.
2.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
2.2. De vreemdeling heeft eerder, op 29 november 2010, een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel arbeid als zelfstandige ingediend. Bij besluit van 23 februari 2011 heeft de staatssecretaris deze aanvraag afgewezen. Dit besluit is in rechte komen vast te staan.
Op 1 juni 2011 heeft de vreemdeling een opvolgende aanvraag voor zodanige verblijfsvergunning met dat verblijfsdoel ingediend. Het besluit van 6 januari 2012, waarbij het bezwaar tegen het afwijzende besluit van 27 september 2011 op die aanvraag ongegrond is verklaard, strekt tot weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder dezelfde beperking als het besluit van 23 februari 2011. Het besluit van 6 januari 2012 is derhalve van gelijke strekking als het besluit van 23 februari 2011, zodat op het daartegen ingestelde beroep het hiervoor onder 2.1. weergegeven beoordelingskader van toepassing is.
2.3. De staatssecretaris voert terecht aan dat de inwerkingtreding van WBV 2011/2 voor de vreemdeling geen relevante wijziging van het recht inhoudt. Met dit wijzigingsbesluit is de wijze van beoordeling van aanvragen om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor arbeid als Turkse zelfstandige, en de vraag of wordt voldaan aan het vereiste van een wezenlijk Nederlands belang, niet gewijzigd ten opzichte van de wijze van beoordeling na de uitspraak van de Afdeling van 29 september 2010 in zaak nr. 200908205/1/V2. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Nu de aanvragen van 29 november 2010 en 1 juni 2011 beide betrekking hebben op de eenmanszaak "Decorator 4 all", gevestigd op hetzelfde adres en met dezelfde bedrijfsomschrijving, en ook verder in hetgeen is aangevoerd en overgelegd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gelegen dan wel dat hieruit kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, heeft de rechtbank ten onrechte aanleiding gezien voor toetsing van het besluit van 6 januari 2012.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De overige grieven behoeven geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 6 januari 2012 alsnog ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 26 november 2012 in zaak nr. 12/817;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Hartsuiker
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2013
512