ECLI:NL:RVS:2013:1335

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
201204157/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen inreisverbod opgelegd door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage. De minister had op 16 maart 2012 een inreisverbod opgelegd aan een vreemdeling. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de minister. De minister, inmiddels de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De vreemdeling diende een verweerschrift in en het onderzoek werd gesloten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep kennelijk gegrond was. De staatssecretaris had in zijn grief aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte had overwogen dat het inreisverbod slechts door middel van een zelfstandig besluit kon worden uitgevaardigd. De Afdeling bevestigde dat de grief slaagde en dat de uitspraak van de voorzieningenrechter vernietigd moest worden.

De Raad van State oordeelde verder dat het besluit van 16 maart 2012 in strijd was met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de staatssecretaris niet had gemotiveerd waarom het inreisverbod voor de duur van twee jaar was opgelegd. De Afdeling vernietigde het besluit van de minister en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 472,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan op 25 september 2013.

Uitspraak

201204157/1/V2.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 april 2012 in zaak nrs. 12/9162 en 12/9164 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2012 heeft de minister, voor zover thans van belang, tegen de vreemdeling een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 april 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit in zoverre vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Het betoog van de vreemdeling, dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de senior procesvertegenwoordiger die het hogerberoepschrift heeft ondertekend niet bevoegd was om namens de staatssecretaris hoger beroep in te stellen faalt, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 11 juni 2012 in zaak nr. 201108164/1/V1.
3. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000, het inreisverbod slechts door middel van een zelfstandig besluit kan worden uitgevaardigd.
3.1. De in de grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder, bij uitspraak van 29 maart 2013 in zaak nr. 201202612/1/V2, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak vloeit voort dat de grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 16 maart 2012 toetsen in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
4.1. De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat het besluit niet in stand kan blijven omdat de staatssecretaris daarin niet kenbaar heeft gemotiveerd waarom een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd.
4.2. Op de door de vreemdeling in de zienswijze naar voren gebrachte individuele omstandigheden die zij van belang acht voor de beoordeling van het op te leggen inreisverbod is de staatssecretaris in het besluit van 16 maart 2012 niet ingegaan voor zover hij daarbij de duur van het inreisverbod van twee jaar heeft gehandhaafd.
Gelet hierop is dat besluit genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
5. Het beroep is gegrond en het besluit van 16 maart 2012 dient te worden vernietigd.
6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 april 2012 in zaak nrs. 12/9162 en 12/9164;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 16 maart 2012, kenmerk 0909-11-1189;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Zegveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
43-698