201204746/1/V2.
Datum uitspraak: 27 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 27 april 2012 in zaken nrs. 12/9132 en 12/9127 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 april 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. De staatssecretaris betoogt in grief 1 dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat geen grond bestaat om aan te nemen dat de vreemdeling geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Volgens de staatssecretaris had de voorzieningenrechter, gelet op de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen en het bericht van vertrek van 6 april 2012 en in aanmerking genomen dat de gemachtigde van de vreemdeling heeft laten weten geen contact meer met de vreemdeling te hebben gehad, het beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren.
2.1. In het door een buitengewoon opsporingsambtenaar van het regionaal politiekorps Limburg-Noord op 6 april 2012 opgesteld proces-verbaal van bevindingen staat dat de vreemdeling op 27 maart 2012 en 3 april 2012 niet is verschenen voor zijn wekelijkse meldplicht en dat hij bij de op laatstgenoemde datum uitgevoerde kamercontrole in het asielzoekerscentrum te Echt niet aanwezig was. Het namens de korpschef van voormeld politiekorps op 6 april 2012 opgestelde bericht van vertrek vermeldt dat de vreemdeling op 3 april 2012 zelfstandig de woonruimte heeft verlaten tijdens de procedure vóór het ingaan van de vertrektermijn.
2.2. In zijn brief van 23 april 2012 heeft de gemachtigde van de vreemdeling laten weten dat het hem na het vertrek van de vreemdeling niet is gelukt contact met hem te krijgen. Hieruit kan worden afgeleid dat de gemachtigde er niet van op de hoogte was waar de vreemdeling verbleef en dat de vreemdeling geen contact heeft onderhouden met zijn gemachtigde. Nu de vreemdeling, naar volgt uit het overwogene onder 2.1, met onbekende bestemming is vertrokken en hij voorts geen contact heeft onderhouden met zijn gemachtigde, stelde hij kennelijk geen prijs meer op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. Aldus had de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Grief 2 behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene, het beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 27 april 2012 in zaak nr. 12/9127;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Klinkers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2013
549