In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 september 2023, in de zaak NL23.8104, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiseres, afkomstig uit Somalië, had op 16 oktober 2022 in Ter Apel haar asielwens kenbaar gemaakt en ontving een loopbrief van de IND. De staatssecretaris had echter Duitsland verantwoordelijk verklaard voor de behandeling van haar asielaanvraag, omdat zij met een Duits visum naar Europa was gereisd. De rechtbank moest beoordelen of de loopbrief als bewijs van de indiening van het asielverzoek kon worden aangemerkt, zoals eiseres betoogde, of dat de formele indiening op 25 oktober 2022 had plaatsgevonden.
De rechtbank concludeert dat de loopbrief, die kort na de aanmelding in Ter Apel werd verstrekt, inderdaad als bewijs van het verzoek om internationale bescherming kan worden beschouwd. Dit is in lijn met het arrest Mengesteab, waarin werd gesteld dat een verzoek om internationale bescherming wordt geacht te zijn ingediend wanneer een document dat als bewijs geldt, door de bevoegde autoriteiten is ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de loopbrief voldoet aan de criteria die in het arrest zijn gesteld, en dat de staatssecretaris het verzoek om overname naar Duitsland buiten de termijn van drie maanden heeft verzonden. Hierdoor is Nederland verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.674,- toegewezen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de loopbrief in de asielprocedure en de bescherming van asielzoekers onder de Dublinverordening.