ECLI:NL:RVS:2013:118

Raad van State

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
201201937/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • H. Troostwijk
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen de besluiten van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, waarbij aanvragen van vreemdelingen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn afgewezen en inreisverboden zijn uitgevaardigd. De besluiten zijn genomen op 19 januari 2012 en zijn aangevoegd bij de uitspraak. De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage heeft op 15 februari 2012 de beroepen van de vreemdelingen gegrond verklaard en de inreisverboden vernietigd. Zowel de minister als de vreemdelingen hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 25 juni 2013 uitspraak gedaan. In het hoger beroep van de vreemdelingen werd geoordeeld dat hun argumenten niet tot vernietiging van de eerdere uitspraak konden leiden, omdat deze geen vragen opwierpen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. Het hoger beroep van de vreemdelingen werd dan ook ongegrond verklaard.

In het hoger beroep van de staatssecretaris werd echter geoordeeld dat de voorzieningenrechter ten onrechte had overwogen dat een inreisverbod slechts door middel van een zelfstandig besluit kan worden uitgevaardigd. De Afdeling heeft deze grief gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter vernietigd. De besluiten van de staatssecretaris van 19 januari 2012 werden getoetst aan de beroepsgronden van de vreemdelingen, maar deze werden ongegrond verklaard. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201201937/1/V2.
Datum uitspraak: 25 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
2. [de vreemdelingen], mede voor hun minderjarige kinderen,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 februari 2012 in zaken nrs. 12/2139, 12/2140, 12/2141 en 12/2143 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de minister.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 19 januari 2012 heeft de minister aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen alsmede een inreisverbod tegen hen uitgevaardigd. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 15 februari 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard en die besluiten, voor zover daarbij een inreisverbod is uitgevaardigd, vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de minister en de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De vreemdelingen en de minister, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
In het hoger beroep van de vreemdelingen
2. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
4. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op het bepaalde in artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, een inreisverbod slechts door middel van een zelfstandig besluit kan worden uitgevaardigd en derhalve niet gelijktijdig met een meeromvattende beschikking.
4.1. De in deze grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder (bij uitspraak van 29 maart 2013 in zaak nr. 201202612/1/V2) beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak volgt dat de grief slaagt.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de onderscheiden besluiten van 19 januari 2012 toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdelingen voorgedragen beroepsgronden, voor zover deze, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog bespreking behoeven.
6. In beroep hebben de vreemdelingen aangevoerd dat de staatssecretaris de besluiten van 19 januari 2012 niet deugdelijk heeft gemotiveerd, nu deze geen blijk geven van een concrete en individuele beoordeling.
6.1. In de onderscheiden besluiten van 19 januari 2012 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de vreemdelingen in de zienswijze te kennen hadden kunnen geven of er humanitaire of andere redenen zijn om af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod. De vreemdelingen hebben dit niet gedaan, zodat de staatssecretaris geen aanleiding heeft gezien af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
Aangezien de vreemdelingen geen individuele omstandigheden hebben aangevoerd, heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod voor de duur van twee jaar. De beroepsgrond faalt.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdelingen ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 februari 2012 in zaken nrs. 12/2139 en 12/2141;
IV. verklaart de in die zaak ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. H. Troostwijk, en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Ahmady-Pikart
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2013
638.