ECLI:NL:RVS:2012:BV8749

Raad van State

Datum uitspraak
14 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103896/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van informatie door het college van burgemeester en wethouders van Almere

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 22 februari 2011 het bezwaar van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om openbaarmaking van informatie door het college van burgemeester en wethouders van Almere ongegrond heeft verklaard. Het verzoek van [appellant] betreft informatie over bijstandsfraudeurs, specifiek het aantal bijstandsfraudeurs dat na 31 december 2008 weer een bijstandsuitkering heeft gekregen en het aantal bijstandsfraudeurs wiens bijstand ondanks fraude is voortgezet. Het college heeft het verzoek afgewezen met de reden dat het niet over documenten beschikt waarin deze informatie is vervat.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het college terecht heeft geweigerd de gevraagde informatie openbaar te maken. [appellant] heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 25 januari 2012 heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoert dat het college ten onrechte heeft geweigerd om ook de brondocumenten openbaar te maken die aan het CBS zijn verstrekt. De Raad van State overweegt dat het college het verzoek terecht niet heeft opgevat als een verzoek om openbaarmaking van deze brondocumenten, omdat de gevraagde aantallen niet in deze documenten zijn vermeld en [appellant] deze niet zelfstandig kan afleiden.

Daarnaast betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de enkele stelling van het college dat het verzamelen van de gevraagde informatie veel moeite kost, onvoldoende is om de informatie niet te verstrekken. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de gevraagde informatie niet in enig document is neergelegd en dat de Wob het college niet verplicht om een document aan te maken met de gevraagde informatie. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

201103896/1/A3.
Datum uitspraak: 14 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Gouda,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 februari 2011 in zaak nr. 10/1010 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2010 heeft het college een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van informatie afgewezen.
Bij uitspraak van 22 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar behandeld als beroep en ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 april 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2012, waar [appellant] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Piets, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder document verstaan: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie, neergelegd in documenten, over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het tweede lid vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Ingevolge artikel 4 van de Regeling statistiek WWB, WIJ, IOAW, IOAZ en WWIK (hierna: de Regeling) ontvangt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van burgemeester en wethouders uiterlijk vier weken na afloop van de eerste helft van een kalenderjaar en na afloop van de tweede helft van een kalenderjaar, overeenkomstig het in bijlage 5 bij deze regeling opgenomen model, gegevens met betrekking tot personen, bij wie een vermoeden van fraude met betrekking tot een uitkering is onderzocht.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, verstrekken burgemeester en wethouders de gegevens, bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4, door tussenkomst van het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: het CBS), waarbij de gegevensverstrekking plaatsvindt op een door de directeur-generaal van de statistiek te bepalen wijze.
2.2. [appellant] heeft het college verzocht om openbaarmaking van het aantal van de 375 bijstandsfraudeurs, zoals vermeld op de kernkaart WWB 2008, aan wie na 31 december 2008 op enig moment weer een bijstandsuitkering is toegekend (1) en het aantal aan wie, ondanks de geconstateerde bijstandsfraude, de bijstandverlening is gecontinueerd (2). Het college heeft het verzoek afgewezen, omdat het niet over enig document beschikt, waarin de gevraagde informatie is vervat.
2.3. [appellant] heeft ter zitting van de Afdeling betoogd dat zijn verzoek om openbaarmaking, naast het gevraagde aantal, ook ziet op de door de gemeente aan het CBS ingevolge artikel 4 van de Regeling verstrekte brondocumenten. Volgens hem heeft de rechtbank miskend dat het college ten onrechte geweigerd heeft om die openbaar te maken.
2.3.1. Het college heeft het verzoek, zoals hiervoor weergegeven onder 2.2, gelet op de bewoordingen daarvan terecht niet opgevat als strekkende tot openbaarmaking van de bedoelde brondocumenten. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat, zoals het college ter zitting heeft gesteld en [appellant] niet gemotiveerd heeft weersproken, de bedoelde aantallen in deze documenten niet zijn vermeld en het voor [appellant] niet mogelijk is die daaruit zelfstandig af te leiden. Het betoog faalt.
2.4. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de enkele niet gemotiveerde stelling van het college dat het verzamelen van de gevraagde informatie veel moeite kost, onvoldoende grondslag biedt om de informatie niet te verstrekken. Volgens hem geeft artikel 10, eerste lid, van het EVRM hem aanspraak op verstrekking, dan wel openbaarmaking van de gevraagde informatie en rust op het college in zoverre de plicht voor hem een document samen te stellen, waarin deze informatie is opgenomen.
2.4.1. Onbestreden is dat de aantallen, waarop het verzoek betrekking heeft, niet als zodanig bij de gemeente in enig document zijn neergelegd. De archiefregelgeving verplicht de gemeente niet tot aanmaak van een zodanig document. De rechtbank heeft terecht door het college aannemelijk gemaakt geacht dat de gevraagde informatie niet dan met onevenredige inspanning uit de gemeentelijke computerbestanden kan worden afgeleid en de Wob daartoe niet verplicht. Het in artikel 10, eerste lid, van het EVRM neergelegde recht om inlichtingen te ontvangen leidt evenmin tot het oordeel dat op het college de verplichting rustte een document met de bedoelde aantallen aan te maken. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2012
312-597.