RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 10/3869 T
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 16 november 2012 in de zaak tussen
de vereniging Algemene Vereniging Inlands Hout (AHIV), te Houten, eiseres,
Staatsbosbeheer, verweerder,
gemachtigden: mr. B.R. Vink, H. Wanningen en Z. van Olst.
Inleiding
Bij besluiten van 2 april 2010 en 3 mei 2010 heeft verweerder beslist op het verzoek van eiseres op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van 9 februari 2010. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 29 september 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
De rechtbank heeft van verweerder de op het verzoek betrekking hebbende documenten ontvangen. Voor zover deze documenten betrekking hebben op het Wob-verzoek zelf, heeft de rechtbank aan eiseres toestemming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevraagd om deze documenten bij de beoordeling van het geschil te betrekken. Bij brief van 1 juni 2011 heeft eiseres deze toestemming gegeven.
Het geding is behandeld ter zitting van 15 december 2011. Daar is namens eiseres verschenen de heer ing. C. Boon, voorzitter van de AVIH en namens verweerder zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in het kader van de nieuwe zaaksbehandeling in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of zij in beroep alsnog tot een vergelijk kunnen komen. Tevens is verweerder in de gelegenheid gesteld om nader te motiveren waarom de documenten (door hem in het verweerschrift genummerd als D-1 tot en met D-18) niet openbaar hoeven te worden gemaakt. Verweerder heeft bij schrijven van 14 maart 2012 respectievelijk 15 juni 2012 documenten aan de rechtbank doen toekomen en zijn standpunten nader gemotiveerd. Bij schrijven van 6 april 2012 respectievelijk 3 juli 2012 heeft eiseres hierop gereageerd. Ondanks hun inspanningen zijn partijen niet tot een vergelijk gekomen.
Nadat partijen de rechtbank toestemming hebben verleend uitspraak te doen zonder nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Gezien de stellingen van partijen ziet de rechtbank zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of het beroepschrift tijdig is ingediend. Tussen partijen is niet in geschil dat de beroepstermijn is gaan lopen op 1 oktober 2010. Deze termijn liep af op 11 november 2010. Het beroepschrift is gedateerd 11 november 2010 en is door de rechtbank ontvangen op 12 november 2011. Nu het poststempel op de envelop waarmee het beroepschrift is ingediend onleesbaar is en het beroepschrift één dag na verstrijking van de beroepstermijn bij de rechtbank is binnengekomen, wordt het beroepschrift gelet op het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 17 augustus 2011 (LJN: BR5196) geacht tijdig ter post te zijn bezorgd. Het beroep is derhalve ontvankelijk.
2. Voorts stelt de rechtbank voorop dat het persoonlijk oogmerk/belang van eiseres bij verkrijging van documenten, namelijk het in bezit geraken van documenten ter onderbouwing van haar stellingen als ingenomen in een civielrechtelijke procedure ter verkrijging van een verklaring van recht dat Staatsbosbeheer zich schuldig maakt aan concurrentievervalsing, niet relevant is in het kader van de Wob. Het recht op openbaarmaking ingevolge de Wob dient uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering, welk belang de Wob vooronderstelt. Het komt iedere burger in gelijke mate toe. Daarom kan ten aanzien van de openbaarheid geen onderscheid worden gemaakt naar gelang de persoon of de oogmerken van de verzoeker. Bij de te verrichten belangenafweging worden dan ook betrokken het algemene of publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie en de door de (relatieve) weigeringsgronden te beschermen belangen, maar niet het specifieke belang van de verzoeker. De rechtbank verwijst in dit verband naar bestendige rechtspraak van de ABRvS, zoals de uitspraak van 11 februari 2009 (LJN: BH2566).
3. Verder overweegt de rechtbank dat het Wob-verzoek van eiseres van 9 februari 2010 ziet op documenten over drie onderwerpen:
a. documenten met betrekking tot de uitvoering van de taken van verweerder als neergelegd in artikel 3 van de op 1 januari 1998 in werking getreden Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer, in het bijzonder documenten die zien op de inkoop en verkoop van hout en biomassa door verweerder;
b. documenten met betrekking tot de dochterondernemingen van verweerder, dat wil zeggen Staatsbosbeheer Projecten B.V., Energiehout B.V. en Bio Enerco B.V. die zien op de inkoop en verkoop van hout en biomassa door en aan deze dochterondernemingen;
c. documenten met betrekking tot de door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (de minister) verleende verklaring van geen bezwaar van 6 juni 2000.
4. De rechtbank stelt gezien de stellingen van partijen vast dat in beroep tussen hen niet in geschil is dat verweerder documenten met betrekking tot de door de minister verleende verklaring van geen bezwaar van 6 juni 2000 aan eiseres heeft verstrekt, zoals door haar bij brief van 9 februari 2010 ook is verzocht.
5. Verder stelt de rechtbank vast dat eiseres geen beroepsgrond(en) heeft geformuleerd tegen het in het bestreden besluit ingenomen standpunt van verweerder dat het verzoek van eiseres, voor zover dat betrekking heeft op documenten ten aanzien van dochterondernemingen van verweerder die zien op de inkoop en verkoop van hout en biomassa door en aan deze dochterondernemingen, niet voor inwilliging in aanmerking komt, nu deze documenten buiten het bestek van de Wob vallen. Ter zitting en in haar brief van 3 juli 2012 heeft eiseres wel herhaald dat verweerder vorenbedoelde documenten openbaar dient te maken. Naar het oordeel van de rechtbank kan zonder nadere motivering en/of onderbouwing, die ontbreekt, dit standpunt niet worden onderschreven. Immers, op grond van artikel 2 van de Wob verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig de Wob. Het gaat gezien het bepaalde in artikel 3 van de Wob om informatie als neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid. Eiseres heeft niet gesteld en de rechtbank is evenmin gebleken dat de dochterondernemingen van verweerder kunnen worden aangemerkt als (onderdelen van) bestuurorganen die belast zijn met een wettelijke taak en/of een bestuurlijke aangelegenheid als bedoeld in de Wob. Evenmin is gesteld dan wel gebleken op grond van welke bepaling in de Wob verweerder gehouden zou zijn om de door eiseres verzochte documenten ten aanzien van de dochterondernemingen te verstrekken.
6. Met betrekking tot de beroepsgronden die zien op de onder nummer 3.a. bedoelde documenten, overweegt de rechtbank het volgende.
7. Verweerder heeft bij besluit van 2 april 2010 een lijst (tabel 1) overgelegd van documenten die openbaar zijn gemaakt. Verder is er een lijst (tabel 2) overgelegd van documenten die niet openbaar zijn gemaakt. Bij besluit van 3 mei 2010 heeft verweerder ten slotte een aantal documenten als vermeld in de bijlage bij dat besluit (tabel A) openbaar gemaakt.
De niet openbaar gemaakte documenten
8. De rechtbank stelt vast dat bij brief van 14 maart 2012 verweerder alsnog verschillende documenten uit tabel 2 openbaar heeft gemaakt, met uitzondering van persoonsgegevens, hoeveelheden en/of prijzen. Eiseres is met deze wijze van openbaarmaking akkoord gegaan, voor zover dit betreft de documenten 1.2, 1.3, 1.8, 1.10 en 1.14. De openbaarmaking van deze documenten is derhalve niet meer in geschil. De rechtbank stelt voorts vast dat, gelet op de gronden van beroep van 11 november 2010, tussen partijen evenmin in geschil is dat document 1.1 niet openbaar gemaakt hoeft te worden.
9. De rechtbank zal hieronder de gronden over de overige documenten uit tabel 2 bespreken.
Documenten 1.4 en 1.5 en de daarbij behorende bijlagen zijn door verweerder openbaar gemaakt behoudens prijzen en persoonsgegevens. De stelling van eiseres dat deze argumenten niet valide zijn omdat het gaat om een administratieve toekenning van een fictieve prijs berust naar het oordeel van de rechtbank op een verkeerde lezing door eiseres van het openbaar gemaakte document. Immers, het betreft (vooraf vastgestelde) verrekenprijzen. Voorts valt niet in te zien waarom deze omstandigheid zou kunnen afdoen aan het door verweerder ingenomen standpunt om voornoemde gegevens niet kenbaar te maken.
Over hetgeen eiseres heeft aangevoerd over documenten 1.6, 1.7, 1.9 en 1.11 is de rechtbank van oordeel dat dit geen relevante argumenten zijn in het kader van de Wob, die kunnen afdoen aan de standpunten van verweerder om deze documenten niet openbaar te maken. Over de argumenten van eiseres over documenten 1.6 en 1.9 overweegt de rechtbank dat, zoals hiervoor reeds onder 2 is overwogen, het persoonlijk belang van eiseres geen rol kan spelen bij de vraag of een document al dan niet openbaar gemaakt moet worden.
De rechtbank stelt vast dat eiseres over document 1.12 en de daarbij behorende bijlage 1 geen gronden heeft aangevoerd tegen de wijze van openbaarmaking van deze documenten. Evenmin heeft eiseres gronden aangevoerd tegen de niet-openbaarmaking van bijlage 2, behorend bij document 1.12. Wel heeft zij aangevoerd dat verweerder het definitieve verslag dat is gevolgd op het conceptverslag (bijlage 2) openbaar dient te maken. Verweerder heeft over (de openbaarmaking van) dit document geen standpunt ingenomen. Naar het oordeel van de rechtbank valt – voor zover de rechtbank dat op dit moment kan beoordelen – niet in te zien waarom het definitieve verslag niet onder het Wob-verzoek van eiseres zou vallen en waarom verweerder om die reden in de besluitvorming geen gewag heeft gemaakt van het bestaan van dit verslag. Het bestreden besluit is derhalve op dit punt onzorgvuldig voorbereid en in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Met betrekking tot document 1.13 heeft eiseres slechts een vraag opgeworpen en gesteld dat het argument van vrije markt niet opgaat. Deze enkele vraag en opmerking kunnen niet worden gekwalificeerd als een gemotiveerde weerspreking van het standpunt van verweerder om dit document niet openbaar te maken, zoals neergelegd in de brief van 14 maart 2012. Reeds hierom kan deze beroepsgrond niet slagen.
Hetgeen eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot document 1.15 begrijpt de rechtbank zo dat bedoeld is te zeggen dat geen sprake kan zijn van vertrouwelijke gegevens, omdat er een op dat document voortbordurende brief is, te weten de brief aan de minister van 21 november 2006 (stuk 17, als vermeld in tabel 1) en de inhoud van document 1.15 het onderwerp van overleg is tussen verweerder en de minister. De rechtbank overweegt dat de enkele omstandigheid dat de inhoud van document 1.15 met de minister is besproken niet maakt dat geen sprake is van vertrouwelijke gegevens die dus openbaar moeten worden gemaakt. Dit geldt te minder nu verweerder in het bestreden besluit heeft aangegeven dat de inhoud van document 1.15 in vertrouwelijkheid met de minister is besproken. Eiseres heeft dit onvoldoende weersproken. De stelling van eiseres dat geen sprake is van commerciële informatie, maar slechts van de bepaling van juridische/beleidsmatige speelruimte, zodat het document openbaar gemaakt kan worden, onderschrijft de rechtbank niet, nu daarmee niet is gezegd dat deze speelruimte niet zou kunnen vallen onder vertrouwelijke gegevens, zoals door verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is gesteld.
Over document 1.16 stelt de rechtbank vast dat in dit document de persoonlijke interpretatie van de Directeur van Staatsbosbeheer is weergegeven, zodat het beroep van verweerder op artikel 11, eerste lid, van de Wob slaagt. Hetgeen eiseres hiertegen heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
De enkele stelling van eiseres over document 1.17 dat niet valt in te zien welke commerciële belangen worden geschaad bij opbaarmaking van dit document, kan niet worden gekwalificeerd als een gemotiveerde weerspreking van het met redenen omkleed standpunt van verweerder om dit document niet openbaar te maken, zoals neergelegd in de brief van 14 maart 2012.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gronden die eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot document 1.18 dat de enkele omstandigheid dat dit document een professioneel, ambtelijk opgesteld stuk betreft op zichzelf niet maakt dat dit stuk geen persoonlijke beleidsopvattingen kan bevatten. Daarmee heeft eiseres onvoldoende weersproken waarom het document in afwijking van het gemotiveerde standpunt van verweerder, zoals neergelegd in de brief van 14 maart 2012, toch openbaar gemaakt zou moeten worden.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de gronden van eiseres die zij heeft aangevoerd met betrekking tot de documenten, waarvan de (gehele) openbaarmaking nog tussen partijen in geschil is, niet slagen.
De (gedeeltelijk) openbaar gemaakte documenten
10. In beroep heeft eiseres herhaald hetgeen zij in bezwaar heeft aangevoerd met betrekking tot de openbaarmaking van (1) het directiebesluit over de definitieve invulling van het commissiemodel als weergegeven onder punt c, in document 14 als vermeld in tabel 1, (2) de voorcalculaties op partijniveau als weergegeven onder punt f, in document 14 als vermeld in tabel 1 en (3) de besluiten die zijn gevolgd op document 18 als vermeld in tabel 1.
11. Uit vaste jurisprudentie van de ABRvS blijkt dat, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 26 april 2006 (LJN: AW3998).
12. In dit geval heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de documenten, als vermeld in rechtsoverweging 10, waarom eiseres had verzocht niet onder verweerder zijn aangetroffen en/of niet bestaan. Dit standpunt komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de documenten wel onder verweerder berusten, dan wel dat deze documenten bestaan. De enkele stelling dat het onwaarschijnlijk is dat deze documenten niet bestaan, is hiertoe onvoldoende, nu hiermee niet aannemelijk is gemaakt dat de gevraagde documenten zich onder verweerder bevinden. De beroepsgrond faalt.
13. Over de nacalculaties van projecten waarom eiseres heeft gevraagd, heeft verweerder zich onder meer op het gemotiveerde standpunt gesteld dat deze nacalculaties alleen in digitale vorm over de verschillende projecten beschikbaar zijn en niet anders dan door bewerking, die grote inspanningen vergt, kunnen worden gegenereerd.
14. De rechtbank stelt vast dat eiseres dit standpunt van verweerder niet heeft weersproken. Zij heeft uitsluitend gesteld dat niet valt in te zien waarom er grote inspanningen moeten worden verricht om deze nacalculaties beschikbaar te maken. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze enkele stelling geen afbreuk doen aan de hiervoor weergegeven gemotiveerde standpunt van verweerder. De rechtbank heeft bij deze overwegingen acht geslagen op de uitspraak van de ABRvS van 14 maart 2012 (LJN: BV8749).
De raamovereenkomsten met Staatliches Forstamt [X] en Stichting Flevolandschap
15. Over het verzoek om openbaarmaking van de documenten, behorende bij de raamovereenkomsten die verweerder heeft gesloten met Staatliches Forstamt [X] en Stichting Flevolandschap, overweegt de rechtbank als volgt. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat op grond van voornoemde raamovereenkomsten geen andere overeenkomsten zijn gesloten tussen enerzijds verweerder en anderzijds Staatliches Forstamt [X] en Stichting Flevolandschap. Naar aanleiding van hetgeen ter zitting is besproken heeft eiseres dit verzoek geherformuleerd en heeft verweerder verzocht te onderzoeken of er in de vier jaren voorafgaand aan het verzoek van 9 februari 2010 facturen of andere documenten (waaronder bijvoorbeeld vrachtbrieven en uitlossingsdocumenten) zijn opgemaakt die zijn voortgevloeid uit de met Staatliches Forstamt [X] en Stichting Flevolandschap gesloten raamovereenkomsten (documenten 13 en 14 in tabel A).
16. Verweerder heeft bij brief van 14 maart 2012, naar eigen zeggen, alle gegevens betreffende de inkoop en levering van hout aan verweerder door Staatliches Forstamt [X] en Stichting Flevolandschap gedurende de vier jaar voorafgaand aan 9 februari 2010 openbaar gemaakt. Dit betreft de digitale verwerking van de leveringen en transportbewegingen, welke informatie volgens verweerder gelijk is aan de oorspronkelijke papieren versies hiervan. In de gegevens heeft verweerder de namen van afnemers en de prijzen weggelaten op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, alsmede artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob.
17. Over de door eiseres bij brief van 6 april 2012 over de raamovereenkomst tussen verweerder met Staatliches Forstamt [X] naar voren gebrachte gronden overweegt de rechtbank als volgt. De stelling van eiseres dat de door verweerder geleverde informatie onvolledig is, omdat de facturen die uit deze raamovereenkomst zijn voortgevloeid niet zijn overgelegd, onderschrijft de rechtbank niet. Zoals blijkt uit rechtsoverweging 16 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld alle gegevens als opgenomen in de documenten, voortvloeiende uit de raamovereenkomst, behoudens prijzen en namen, openbaar heeft gemaakt in digitale vorm. De ABRvS heeft in haar uitspraak van 11 februari 2009 (LJN: BH2521) overwogen dat artikel 3, vijfde lid, van de Wob meebrengt dat het op grond van artikel 7 van de Wob verstrekken van informatie in een andere dan door de verzoeker gewenste vorm aanvaardbaar kan zijn, mits dezelfde informatie wordt verstrekt als het geval zou zijn bij verstrekking in de door de verzoeker gewenste vorm. De rechtbank stelt vast dat eiseres de openbaarmaking met achterwege laten van namen en prijzen niet heeft betwist, zodat al hierom geen grond bestaat voor het oordeel dat geen sprake is van verstrekking van dezelfde informatie. De beroepsgrond dat ten onrechte de facturen niet zijn overgelegd, faalt.
Aan de stelling van eiseres dat er overeenkomsten zijn die zijn voortgevloeid uit een ‘ander concept van samenwerking’ tussen verweerder en Staatliches Forstamt [X], dan de openbaar gemaakte raamovereenkomst en dat die niet zijn overgelegd, gaat de rechtbank voorbij, nu deze grond niet eerder dan bij brief van 6 april 2012 naar voren is gebracht, hetgeen in strijd is met de goede procesorde.
De stelling dat de verstrekte informatie onvolledig is, omdat verweerder geen informatie heeft verstrekt over de jaren 2004 en 2005, verwerpt de rechtbank, nu deze jaren buiten het geherformuleerde verzoek en de afspraak zoals gemaakt ter zitting vallen.
18. Over de door eiseres bij brief van 6 april 2012 over de raamovereenkomst tussen verweerder met Stichting Flevolandschap naar voren gebrachte gronden overweegt de rechtbank als volgt. De grond van eiseres dat verweerder geen inzicht heeft verschaft over de condities op grond waarvan voor en na de raamovereenkomst afspraken zijn gemaakt tussen verweerder en Stichting Flevolandschap, verwerpt de rechtbank, nu verweerder op grond van de Wob niet gehouden is het gevraagde inzicht te verschaffen. De enkele twijfel die eiseres heeft over de volledigheid van de door verweerder verstrekte informatie, omdat sprake zou zijn van ontbrekende volgnummers en onevenwichtigheden in de hoeveelheid per jaar, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat de verklaring van verweerder dat hij alle gegevens met betrekking tot deze raamovereenkomst, en zoals afgesproken ter zitting, heeft verstrekt onjuist is. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat verweerder niet de facturen en voorcalculaties heeft overgelegd, verwijst de rechtbank naar hetgeen in overweging 17 is overwogen met betrekking tot de beroepsgrond over de facturen aan Staatliches Forstamt [X]. De beroepsgrond van eiseres faalt.
In- en verkoop van hout en biomassa
19. Het verzoek van eiseres om openbaarmaking van documenten betreffende in- en verkoop van hout en biomassa is ter zitting geherformuleerd. Naar aanleiding van hetgeen ter zitting is besproken heeft eiseres verweerder verzocht openbaar te maken de in- en verkoopcontracten van hout en biomassa met de vijf grootste leveranciers en afnemers gesloten in de vier jaren voorafgaand aan het verzoek van 9 februari 2010.
20. Bij brief van 14 maart 2012 heeft verweerder naar aanleiding van deze afspraak geleverd vijf overeenkomsten betreffende de levering van hout door verweerder, waarbij concurrentiegevoelige informatie is weggelakt op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, alsmede artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob. Bij brief van 15 juni 2012 heeft verweerder verklaard geen contracten te hebben aangetroffen die ten grondslag liggen aan de levering van biomassa aan verweerder, zodat deze niet openbaar kunnen worden gemaakt. Wat betreft de levering van hout aan verweerder heeft verweerder aangegeven dat hieraan geen (schriftelijke) contracten ten grondslag liggen, zodat ook deze niet openbaar gemaakt kunnen worden.
21. Onder verwijzing naar de afspraak die partijen ter zitting hebben gemaakt om mogelijk tot beëindiging van het geschil te kunnen komen, stelt de rechtbank vast dat verweerder ervoor gekozen heeft om – in tegenstelling tot de ter zitting gemaakte afspraak – de gewenste informatie niet te verstrekken in de vorm van een lijst, waarin die informatie is verwerkt, maar door overlegging van de brondocumenten, te weten de contracten, voor zover die volgens verweerder aanwezig zijn, met weglating van naar zijn mening concurrentiegevoelige informatie. Het betoog van eiseres dat deze lijst alsnog zou moeten worden verstrekt faalt, nu de Wob verweerder niet verplicht tot het genereren van documenten. De rechtbank merkt hierbij op dat verweerder ervoor heeft gekozen de gevonden informatie, voor zover niet concurrentiegevoelig, in de originele vorm, namelijk door overlegging van contracten, openbaar te maken, zodat daarmee is voldaan aan het Wob verzoek van eiseres.
22. Voor zover eiseres heeft betwijfeld dat er geen contracten bestaan over de levering van biomassa en hout aan verweerder, verwijst de rechtbank naar hetgeen in rechtsoverweging 11 is opgenomen. De enkele omstandigheid dat uit jaarverslagen van verweerder en het rapport MAZARS zou blijken dat verweerder biomassa en hout heeft geleverd aan derden, maakt niet dat er dan ook contracten zouden moeten zijn over levering van biomassa en hout door derden aan verweerder.
23. De enkele twijfel die eiseres heeft over de vraag of de contracten van verweerder die verweerder openbaar heeft gemaakt ook de contracten zijn met de vijf grootste afnemers van hout, is onvoldoende gemotiveerd om tot een geslaagd beroep te leiden.
24. De rechtbank stelt vast dat eiseres bij haar brief van 6 april 2012 met betrekking tot de door verweerder naar aanleiding van de gemaakte afspraak openbaar gemaakte contracten uitsluitend is opgekomen tegen het standpunt van verweerder dat openbaarmaking van concurrentiegevoelige informatie achterwege dient te blijven mede op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. Tegen het standpunt van verweerder dat openbaarmaking van concurrentiegevoelige informatie achterwege dient te blijven mede op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob is eiseres niet opgekomen. Reeds om die reden kunnen de beroepsgronden die eiseres heeft gericht tegen verweerders beroep op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob niet leiden tot openbaarmaking van de gevraagde informatie.
25. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij brief van 15 juni 2012, met beroep op artikel 8:29 van de Awb, een overzicht heeft overgelegd waarin is weergegeven de verwerking en levering van hout aan verweerder door de vijf grootste leveranciers en heeft daarbij een lijst van individuele leveringen verschaft. Gelet op het beroep van verweerder op artikel 8:29 van de Awb heeft de rechtbank niet aan eiseres doorgestuurd. De rechtbank stelt vast dat dit door verweerder geleverde overzicht en de daarbij geleverde lijst niet valt onder het geherformuleerde verzoek van eiseres en de hierover ter zitting gemaakte afspraak, zodat de rechtbank deze documenten alsmede de daartegen gerichte beroepsgronden niet zal bespreken.
26. Verweerder heeft eerst bij brief van 14 maart 2012 document D19, behoudens concurrentiegevoelige informatie, openbaar heeft gemaakt. Eiseres heeft in haar brief van 6 april 2012 erop gewezen dat blijkens het openbaar gemaakte document D19 aan die overeenkomst een mantelovereenkomst ten grondslag ligt en zich op het standpunt gesteld dat deze mantelovereenkomst openbaar gemaakt moet worden op grond van de Wob. Verweerder heeft hierover geen standpunt ingenomen. Naar het oordeel van de rechtbank valt – voor zover de rechtbank dat op dit moment kan beoordelen – niet in te zien waarom de in document D19 genoemde mantelovereenkomst niet onder het Wob-verzoek van eiseres zou vallen en waarom verweerder om die reden in de besluitvorming geen gewag heeft gemaakt van het bestaan van deze mantelovereenkomst. Het bestreden besluit is derhalve in zoverre onzorgvuldig voorbereid en in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
27. Naar aanleiding van de ter zitting gemaakte afspraak heeft verweerder in zijn brieven van 14 maart 2012 en 15 juni 2012 geen standpunt ingenomen over de verkoopcontracten van biomassa met de vijf grootste afnemers gesloten in de vier jaren voorafgaand aan het verzoek van 9 februari 2010. Het bestreden besluit is derhalve ook op dit punt onzorgvuldig voorbereid en in strijd met artikel 7:12 van de Awb.
Bestuurlijke lus
28. Zoals hiervoor is overwogen onder overwegingen 9, 26 en 27 is het bestreden besluit in strijd met artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder een standpunt innemen over de gevraagde openbaarmaking van het definitieve verslag behorende bij bijlage 2 bij document 1.12, de mantelovereenkomst die ten grondslag ligt aan document D19 en de verkoopcontracten van biomassa met de vijf grootste afnemers gesloten in de vier jaren voorafgaand aan het verzoek van 9 februari 2010. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
29. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
30. De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Dit betekent in dit geval dat het geschil zich nog beperkt tot de vraag naar openbaarmaking van de mantelovereenkomst die ten grondslag ligt aan document D19 en de verkoopcontracten van biomassa met de vijf grootste afnemers gesloten in de vier jaren voorafgaand aan het verzoek van 9 februari 2010. De rechtbank zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
31. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus vastgesteld door mr. M. Ramsaroep, als voorzitter, en mr. M.P. Glerum en mr. A.B. Blomberg, als leden, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2012.
De griffier: De voorzitter:
mr. K.S. Smits mr. M. Ramsaroep
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.