ECLI:NL:RBZLY:2011:BP6899

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
22 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/1010
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om openbaarmaking van informatie door de gemeente Almere

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 22 februari 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser A, wonende te Gouda, en het college van burgemeester en wethouders van Almere. Eiser had een verzoek ingediend om openbaarmaking van informatie over bijstandsfraudeurs, specifiek over het aantal bijstandsfraudeurs aan wie bijstandverlening was gecontinueerd en het aantal bijstandsfraudeurs aan wie bijstandsverlening was beëindigd en op enig moment weer was hervat. De rechtbank oordeelde dat de gemeente Almere niet meer beschikte over het gevraagde overzicht en dat de mededelingen van verweerder hierover niet ongeloofwaardig waren. De rechtbank stelde vast dat de gevraagde informatie niet dan met grote inspanning uit de gemeentelijke computerbestanden kon worden gegenereerd, en dat de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) niet voorziet in een vergaringsplicht voor dergelijke informatie. Eiser kon niet aannemelijk maken dat de gemeente nog steeds over het overzicht beschikte, en zijn grief over discriminatie werd verworpen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan hoger beroep open, dat binnen zes weken na de verzending van de uitspraak moet worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 10/1010
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
A,
wonende te Gouda, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2010 heeft verweerder het verzoek van eiser om openbaarmaking van informatie afgewezen.
Bij brief van 17 mei 2010 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt. Eiser heeft verweerder verzocht om het bezwaarschrift, met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), door te zenden naar de rechtbank, ter behandeling als rechtstreeks beroep. Verweerder heeft ingestemd met rechtstreeks beroep bij de administratieve rechter en heeft het bezwaarschrift, bij brief van 11 juni 2010, doorgezonden.
Het beroep is ter zitting van 20 januari 2011 behandeld. Eiser is onder voorafgaande kennisgeving daarvan ter zitting niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door S.A. de Birk en P. Roelofsen.
Overwegingen
1. Bij brief van 10 april 2010 heeft eiser verweerder verzocht informatie te verstrekken over het aantal van 375 bijstandfraudeurs volgens de kernkaart WWB 2008 dat na 31 december 2008 op enig moment weer een bijstandsuitkering is toegekend, of aan wie bijstandsverlening is gecontinueerd, ondanks de geconstateerde fraude.
Bij besluit van 3 mei 2010 heeft verweerder het verzoek afgewezen aangevende dat de gevraagde informatie niet in een document zoals bedoeld in de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) is vervat.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder document verstaan: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Ingevolge dit artikel, aanhef en onder b, wordt onder bestuurlijke aangelegenheid verstaan: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wob verschaft het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat, uit eigen beweging informatie over het beleid, de voorbereiding en de uitvoering daaronder begrepen, zodra dat in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering.
Het tweede artikellid bepaalt dat het bestuursorgaan er zorg voor draagt dat de informatie wordt verschaft in begrijpelijke vorm, op zodanige wijze, dat belanghebbende en belangstellende burgers zoveel mogelijk worden bereikt en op zodanige tijdstippen, dat deze hun inzichten tijdig ter kennis van het bestuursorgaan kunnen brengen.
2. Verweerder is bevoegd tot het nemen van besluiten met betrekking tot onderhavig verzoek om openbaarmaking. Die bevoegdheid is (onder)gemandateerd aan de afdelingsmanager communicatie.
Artikel 10:10 van de Awb bepaalt dat een krachtens mandaat genomen besluit vermeldt namens welk bestuursorgaan het besluit is genomen.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit niet vermeldt dat het namens verweerder is genomen. De rechtbank overweegt dat een besluit, ondanks de schending van een vormvoorschrift, op grond van artikel 6:22 van de Awb in stand kan worden gelaten als de belanghebbende niet is benadeeld. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie sprake is, zodat de schending van artikel 10:10 van de Awb niet tot vernietiging leidt.
De rechtbank ziet in de toepassing van de mandaat- en ondermandaatregeling geen andere onregelmatigheden, zodat het beroep inhoudelijk kan worden behandeld.
3. Niet in geschil is dat eisers verzoek om informatie een bestuurlijke aangelegenheid betreft als bedoeld in artikel 3, eerste lid, juncto artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob.
De informatie waarop het verzoek ziet kan worden uitgesplitst in twee delen, informatie over het aantal bijstandsfraudeurs aan wie bijstandverlening is gecontinueerd en informatie over het aantal bijstandsfraudeurs aan wie bijstandsverlening is beëindigd en op enig moment weer is hervat.
Ten aanzien van het eerste deel van eisers verzoek stelt eiser dat verweerder wel degelijk beschikt over een document waarin de door eiser gevraagde informatie staat. Volgens eiser heeft verweerder deze informatie over 2008 ook reeds verstrekt aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) op grond van artikel 4 van de Regeling statistiek WWB bijlage 5 model Statistiekformulier Bijstandsfraudestatistiek. Verweerder kan volgens eiser dit deel van zijn Wob-verzoek simpelweg beantwoorden door na te gaan welke fraude-informatie over 2008 aan de minister van SZW is doorgegeven. Ten aanzien van het tweede deel van het verzoek van eiser, dat ziet op het aantal bijstandsfraudeurs aan wie bijstandsverlening is beëindigd en op enig moment weer is hervat, geldt volgens eiser een vergaringsplicht gebaseerd op artikel 8, eerste lid, van de Wob. Daarbij stelt eiser de gevraagde gegevens nodig te hebben om zijn aan gemeentebesturen, de Minister van SZW en het parlement aan te bieden visiedocument inzake fraudebestrijding met cijfers te kunnen onderbouwen.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
(zie onder meer haar uitspraak van 20 juni 2007, LJN: BA7618) geldt,dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet
meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt,
het in beginsel is aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat,
in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat ten behoeve van de kernkaart WWB 2008 via het CBS aan de Minister van SZW een overzicht is verstrekt
Het overzicht bestond uit het burgerservicenummer van de bijstandsgerechtigde met daarbij de gegevens inzake het vermoeden van fraude. Volgens verweerder is dit overzicht niet bij de gemeente Almere bewaard gebleven. Overigens is voor verweerder ook niet duidelijk hoe het CBS op grond van de geleverde gegevens is gekomen tot het in de kernkaart WWB 2008 vermelde aantal van 375 fraudegevallen in de gemeente Almere. Verweerder heeft voor 2008 gegevens geleverd die betrekking hebben op meer personen dan genoemd aantal.
De door verweerder gedane mededelingen dat de gemeente Almere niet meer beschikt
over het aan het CBS verstrekte overzicht is naar het oordeel van de rechtbank niet ongeloofwaardig. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder nog steeds over het betreffende overzicht beschikt.
Voorts heeft verweerder ter zitting – onweersproken - aannemelijk gemaakt dat de gevraagde informatie, inzake het aantal bijstandsfraudeurs aan wie bijstandverlening is gecontinueerd en het aantal bijstandsfraudeurs aan wie bijstandsverlening is beëindigd en op enig moment weer is hervat, niet dan met grote inspanning uit de gemeentelijke computerbestanden kan worden gegenereerd. De Wob voorziet niet in een dergelijke vergaringsplicht.
Anders dan eiser stelt is artikel 8 van de Wob niet van toepassing, omdat die bepaling betrekking heeft op informatie die een bestuursorgaan uit eigen beweging geeft en niet op informatie op verzoek, zoals hier aan de orde is.
Eiser kan tot slot niet worden gevolgd in zijn grief dat sprake is van discriminatie omdat andere gemeenten op zijn verzoek wel de gevraagde informatie hebben verstrekt over bijstandsfraude. Verweerder is ten opzichte van de bestuursorganen van andere gemeenten
in deze autonoom.
4. Het beroep is derhalve ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, en door hem en mr. A. Landstra als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag