ECLI:NL:RVS:2011:BU3721

Raad van State

Datum uitspraak
2 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109975/1/H2 en 201109975/3/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • M.R. Poot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep tegen een uitspraak over schadevergoeding

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 november 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening en het hoger beroep van [appellant] tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Het hoger beroep was ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 5 augustus 2011, waarin het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding door de minister voor Immigratie en Asiel ongegrond werd verklaard. De minister had op 31 augustus 2010 het verzoek om schadevergoeding afgewezen en dit besluit was later door de minister in een bezwaarprocedure bevestigd. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 27 oktober 2011. In de overwegingen van de uitspraak werd vastgesteld dat het door [appellant] gestelde schadeveroorzakend handelen had plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000. Hierdoor was de Afdeling niet bevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep, aangezien de wet alleen hoger beroep toestaat tegen uitspraken die betrekking hebben op besluiten die na de inwerkingtreding van de wet zijn bekendgemaakt.

De voorzitter concludeerde dat de Afdeling onbevoegd was om van het hoger beroep kennis te nemen en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in naam der Koningin.

Uitspraak

201109975/1/H2 en 201109975/3/H2.
Datum uitspraak: 2 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 5 augustus 2011 in zaak nr. 10/39087 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister voor Immigratie en Asiel (voorheen: de minister van Justitie; hierna: de minister).
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2010 heeft de minister een verzoek van [appellant] om vergoeding van schade afgewezen.
Bij besluit van 21 oktober 2010 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 augustus 2011, verzonden op 18 augustus 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2011, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 oktober 2011, waar [appellant] is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 120 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan hoger beroep slechts worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank over een besluit dat is bekendgemaakt na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, met uitzondering van een beslissing op bezwaar gericht tegen een besluit bekendgemaakt voor inwerkingtreding van de wet.
2.3. Het door [appellant] gestelde schadeveroorzakend handelen heeft plaatsgevonden in of voor maart 2001. Omdat dat vóór de inwerkingtreding van de Vw 2000 op 1 april 2001 is, is de Afdeling ingevolge artikel 120 van deze wet niet bevoegd om kennis te nemen van tegen een uitspraak op daartegen ingestelde beroep ingesteld hoger beroep. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 6 mei 1997 in zaak nr. H01.96.0578/Q01, AB 1997, 229), brengt dat mee dat evenmin hoger beroep bij haar openstaat tegen een uitspraak met betrekking tot een besluit op een verzoek om de uit dat schadeveroorzakend handelen voortvloeiende schade te vergoeden.
2.4. De conclusie is dat de Afdeling onbevoegd is om van het bij haar ingestelde hoger beroep kennis te nemen. Dat geeft aanleiding tot de na te melden beslissing.
2.5. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de Afdeling onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2011
362.