201007873/1/H1.
Datum uitspraak: 16 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 juni 2010 in zaak nrs. 10/1948 en 10/3922 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van den Haag.
Bij besluit van 14 september 2009 heeft het college [appellante] onder aanzegging van bestuursdwang gelast toestemming te verlenen voor het aanbrengen van een traplift in het portiek van het appartementencomplex Bezuidenhoutseweg 395 tot en met 405 te Den Haag.
Bij besluit van 18 februari 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juni 2010, verzonden op 30 juni 2010, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 augustus 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 februari 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door J.N. van der Windt, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Ham, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 16 van de Woningwet treft degene die als eigenaar van een woning of uit andere hoofde daartoe bevoegd is de voorzieningen waarvoor ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: de Wmo) geldelijke steun is verleend.
Ingevolge artikel 2.34 van het Bouwbesluit 2003 heeft een trap als bedoeld in artikel 2.26, afmetingen die voldoen aan tabel 2.34. Volgens die tabel is de minimumbreedte van een trap 0,7 m.
Ingevolge artikel 2.35 sluit een trap als bedoeld in artikel 2.26, ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste vereiste breedte van die trap aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.2. Bij besluit van 3 juli 2008 heeft het college [belanghebbende] een voorziening in het kader van de Wmo toegekend in de vorm van een traplift in het portiek van het appartementencomplex waar zij woont.
2.3. Niet in geschil is dat [appellante] weigert medewerking te verlenen aan het plaatsen van de traplift in het portiek. In zoverre is het college dan ook bevoegd om handhavend op te treden. In geschil is de vraag of in dit geval handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het college daarvan in verband daarmee had behoren af te zien.
2.4. [appellante] betoogt, samengevat weergegeven, dat van een dergelijke onevenredigheid sprake is, omdat het aanbrengen van de traplift tot gevolg heeft dat een situatie ontstaat die strijdig is met de artikelen 2.34 en 2.35 van het Bouwbesluit 2003 (hierna: het Bouwbesluit) en van haar niet gevergd kan worden aan een dergelijke strijdige situatie mee te werken.
2.4.1. Dit betoog slaagt.
Uit de artikelen 2.34 en 2.35 van het Bouwbesluit en de daarbij behorende toelichting kan niet anders worden afgeleid dan dat de strekking van de artikelen is dat de gehele trap, waarlangs de traplift zal worden aangebracht, derhalve ook het tussenbordes waarop de stoel geparkeerd zal worden, een minimale vrije doorgang moet hebben van 70 cm. De trap is ter plaatste van die parkeerplaats, naar uit de door het college overgelegde tekening kan worden opgemaakt, gemeten vanaf de geleiderail waaraan de stoel wordt bevestigd, 104 cm breed. De stoel neemt, blijkens de zich bij de stukken bevindende van de leverancier afkomstige informatie, in de parkeerstand (met ingeklapte stoel en ingeschoven zitting) 38,5 cm aan ruimte in beslag. Derhalve resteert wanneer de stoel zich in de parkeerstand op het tussenbordes bevindt nog slechts een vrije doorgangsruimte van 65,5 cm, zodat sprake is van een met het Bouwbesluit strijdige situatie. Van [appellante] kan niet worden gevergd aan een dergelijke situatie haar medewerking te verlenen. Derhalve moet worden geconcludeerd dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden had moeten worden afgezien.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 18 februari 2010 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 14 september 2009 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 juni 2010 in zaak nrs. 10/1948 en 10/3922;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van den Haag van 18 februari 2010, kenmerk B.2.09.1504.001;
V. herroept het besluit van 14 september 2009, kenmerk 200903843/12;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van den Haag aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 746,00 (zegge: zevenhonderdzesenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2011