vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 379910 / KG ZA 11-490
Vonnis in kort geding van 4 juli 2011
[eiseres],
wonende te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. J. van Riet te Rotterdam,
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J. Blussé van Oud-Alblas te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 10 juni 2011;
- de producties van [eiseres];
- de producties van [gedaagde];
- de pleitnota van mr. Van Riet;
- de pleitnota van mr. Blussé van Oud-Alblas.
1.2. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht tijdens de mondelinge behandeling d.d. 20 juni 2011.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In dit kort geding merkt de voorzieningenrechter de navolgende – voor de onderhavige beoordeling van belang zijnde – feiten als tussen partijen vaststaand aan.
2.2. Partijen zijn allebei eigenaar van een appartementsrecht betreffende een appartement aan de [adres]. Hun appartementen maken deel uit van een portiekflat[adres]] met een gemeenschappelijk trappenhuis, dat per etage een tweetal appartementen ontsluit. De appartementen van [eiseres] en [gedaagde] zijn gelegen op de derde etage en hun toegangsdeuren bevinden zich tegenover elkaar.
2.3. [gedaagde] heeft bij de vereniging van Eigenaren Flatgebouw [adres] (hierna ook: “de vereniging van eigenaren”) een verzoek om toestemming voor het installeren van een traplift in het portiek [adres] ingediend.
2.4. In de (concept) notulen van de algemene ledenvergadering van de vereniging van eigenaren, gehouden op dinsdag 19 april 2011, staat voor zover hier relevant:
‘5. Bespreking en besluitvorming over:
- Verzoek tot het installeren van een traplift in trappenhuis [adres].
(…) De gevolmachtigde van PWS Rotterdam, makelaarskantoor AMR, geeft de vergadering aan dat PWS akkoord gaat met het installeren van een traplift in trappenhuis [adres], indien voldaan wordt aan de navolgende voorwaarden:
- De lift is voor algemeen gebruik (deze bevindt zich in een algemene ruimte).
- Bij bevestiging dient al rekening te worden gehouden met herstelwerkzaamheden na verwijdering.
- Alle kosten zijn voor rekening van de aanvrager.
Desgevraagd gaat de vergadering akkoord met de voorgaande toevoegingen aan een toestemmingsverklaring.
Na telling blijkt dat van de 76 uit te brengen stemmen er 9 tegen zijn en 67 stemmen voor.
De voorzitter stelt vervolgens vast dat de aanvraag voor het plaatsen van een traplift in portiek [adres] door de vergadering wordt aanvaard.’
2.5. Op 18 mei 2011 heeft [eiseres] bij de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, een verzoekschrift ingediend dat strekt tot vernietiging van het op 19 april 2011 door de VvE genomen besluit toestemming te verlenen voor de aanleg van een traplift door [gedaagde].
3.1. [eiseres] vordert dat het [gedaagde], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zal worden verboden een traplift aan te leggen in het gebouw De Lairesselaan 163-177 voordat:
a) in een bodemprocedure beslist zal zijn over de rechtmatigheid van die aanleg jegens [eiseres]; alsmede
b) in de procedure ex artikel 5:130 BW beslist zal zijn over de door [eiseres] bij de Sector Kanton van de rechtbank te Rotterdam verzochte vernietiging van het vergaderbesluit van de VVE [adres], waarin de VVE toestemming heeft verleend voor die aanleg,
een en ander op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,- per dag, althans een zodanig bedrag per dag als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te
behoren voor iedere dag dat [gedaagde] dit verbod overtreedt en overtreden houdt, en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2. Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres].
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De vordering
4.1. [eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar handelt door, in strijd met haar belangen en ondanks de tekortkomingen in de besluitvorming van de VvE, een traplift in het gezamenlijke trappenhuis te laten plaatsen.
4.2. [eiseres] heeft gesteld dat, ondanks het feit dat voor de aanleg van een traplift geen vergunning hoeft te worden aangevraagd, bij de boordeling van de rechtmatigheid van de aanleg van de traplift de regels voor nieuwbouw van het Bouwbesluit uitgangspunt moeten zijn. Deze regels kunnen voor wat betreft de aanvaardbaarheid van de inperking van de ruimte immers als maatgevend worden beschouwd. Een redelijke toepassing van de betreffende regels brengt volgens [eiseres] met zich mee dat een trap in bestaande bouw niet versmald mag worden tot een maat die onder de huidige norm voor nieuwbouw ligt. Voor een (nood)trap betekent dit dat deze minimaal 0,8m breed moet zijn. Aangezien de trap na de aanleg van de traplift slecht 0,73m breed zal zijn, moet de aanleg daarvan als onrechtmatig worden beschouwd. De resterende breedte is niet alleen oncomfortabel, maar ook onveilig en in strijd met het Bouwbesluit, aldus [eiseres].
4.3. [eiseres] heeft verder gewezen op de inperking van de ruimte voor haar appartement op de derde etage doordat daar de liftstoel zal worden geparkeerd, het verminderde gebruiksgemak van de trap, de te verwachten geluidsoverlast en de beschadigingen aan de trap na verwijdering van de traplift. Door dit alles is volgens [eiseres] te voorzien dat de waarde van haar appartement mogelijk zal afnemen.
4.4. Volgens [eiseres] zal de in het besluit van de VvE opgenomen voorwaarde dat de lift voor algemeen gebruik zal zijn, niet kunnen worden nagekomen. De VvE heeft dan ook niet, uit een oogpunt van zorgvuldigheid, tot dit besluit kunnen komen. Bovendien is het besluit genomen zonder dat door [gedaagde] berekeningen zijn overgelegd waaruit blijkt dat de veiligheid gewaarborgd is. Het besluit is dan ook niet houdbaar, zo stelt [eiseres].
4.5. [eiseres] heeft laten weten dat zij voornemens is een bodemprocedure te starten bij de rechtbank te Rotterdam waarin een verklaring voor recht zal worden gevorderd dat de aanleg van een traplift jegens haar onrechtmatig is, met een verbod om tot die aanleg over te gaan.
5. Het verweer
5.1. [gedaagde] heeft tot zijn verweer het navolgende aangevoerd.
5.2. Toewijzing van de vorderingen van [eiseres] kan alleen dan aan de orde zijn als het voldoende aannemelijk is dat het door [eiseres] ingediende verzoek tot vernietiging van het besluit van de VvE door de kantonrechter zal worden toegewezen. Dat is volgens [gedaagde] niet het geval.
5.3. [gedaagde] heeft immers groot belang bij de door hem gewenste traplift.
[gedaagde] is bijna 84 jaar oud en slecht ter been. Verder lijdt hij aan de longaandoening COPD. Gelet hierop heeft de huisarts [gedaagde] geadviseerd fysieke inspanningen zoveel mogelijk te vermijden. Traplopen is voor [gedaagde] inspannend en risicovol. [gedaagde] heeft gewezen op het maatschappelijk belang dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen. Hij heeft verklaard dat voor hem geen redelijk alternatief voorhanden is. Het is niet redelijk van [gedaagde], die al 23 jaar in de betreffende flat woont, te verlangen dat hij verhuist, terwijl een traplift uitkomst kan bieden.
5.4. De belangen van [eiseres], die zelf niet in het appartement woonachtig is, wegen hier volgens [gedaagde] niet tegen op.
5.5. Er is geen sprake van strijd met het Bouwbesluit. Verder zal [gedaagde] wel degelijk voldoen aan de door de VvE gestelde voorwaarde dat de traplift voor algemeen gebruik zal zijn en kan van de traplift met een geluidsniveau van 70dB – mede gelet op het te verwachten bescheiden gebruik ervan – geen geluidsoverlast of hinder worden verwacht. Ten slotte wordt door [gedaagde] betwist dat het plaatsen van de traplift een waardevermindering van de appartementen in het portiek tot gevolg zal hebben.
6. De beoordeling
Kans van slagen verzoek tot vernietiging van het VvE-besluit
6.1. Bij de beoordeling van de vorderingen van [eiseres] is allereerst van belang om te beoordelen in hoeverre het ingediende verzoek tot vernietiging van het besluit van de VvE kans van slagen heeft. Indien aannemelijk zou zijn dat de toestemming van de VvE (definitief) wegvalt, ligt het immers voor de hand de vordering van [eiseres] toe te wijzen.
Op dit punt wordt als volgt overwogen.
Besluit niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen / onrechtmatig handelen [gedaagde]
6.2. [eiseres] heeft, zowel in dit kort geding als in haar verzoek tot vernietiging bij de kantonrechter, betoogd dat het besluit van de VvE in strijd met de vereiste zorgvuldigheid is genomen omdat aan de verleende toestemming een voorwaarde is verbonden die niet kan worden vervuld, te weten de voorwaarde dat de traplift voor algemeen gebruik zal zijn.
6.3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het de VvE in beginsel vrijstaat aan de toestemming voor een traplift een dergelijke voorwaarde te verbinden. Naar voorlopig oordeel brengt het zorgvuldigheidsvereiste niet met zich mee dat de VvE het besluit pas had mogen nemen nadat door [gedaagde] zou zijn aangetoond dat hij aan de gestelde voorwaarde zou kunnen voldoen. Het wordt vooralsnog dan ook niet aannemelijk geacht dat het verzoek tot vernietiging van het besluit van de VvE op deze grond zal slagen.
6.4. Het is wel denkbaar dat de aanleg van de traplift door [gedaagde] onrechtmatig zou moeten worden geacht jegens [eiseres] indien die aanleg zou plaatsvinden in de wetenschap dat een van de voorwaarden die aan de verleende toestemming zijn verbonden niet kan worden vervuld. Dat [gedaagde] niet zal kunnen voldoen aan de voorwaarde dat de traplift voor algemeen gebruik zal zijn, is door [gedaagde] echter gemotiveerd betwist. [gedaagde] heeft in dit verband verklaard dat de lift op elke etage zal kunnen stoppen en dat aan de bewoners van het betreffende portiek een sleutel ter beschikking zal worden gesteld. De voorzieningen¬rechter heeft geen reden aan deze verklaring van [gedaagde] te twijfelen, zodat onrechtmatig handelen op deze grond voorshands niet aannemelijk wordt geacht.
Besluit in strijd met redelijkheid en billijkheid
6.5. [eiseres] heeft vernietiging van het door de VvE genomen besluit verzocht wegens strijd met de redelijkheid en de billijkheid. Zoals [gedaagde] terecht heeft opgemerkt gaat het daarbij om de vraag of de VvE bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid en naar billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.
6.6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet laatstgenoemde vraag ontkennend worden beantwoord als de trap van het betreffende portiek na de aanleg van de traplift niet langer zou voldoen aan de vereisten van het geldende Bouwbesluit. Die situatie doet zich hier naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter echter niet voor. Daarbij is het navolgende van belang geacht.
6.7. Uit de in artikel 1b, lid 1 en 2 van de Woningwet opgenomen verboden blijkt dat het Bouwbesluit (waarnaar wordt verwezen met “de voorschriften als bedoeld in artikel 2”) rechtstreekse werking heeft voor een ieder die bouwt of een bouwwerk in stand laat. De bepalingen uit het Bouwbesluit zijn dus ook van toepassing als het gaat om werkzaamheden waarvoor geen vergunning nodig is.
6.8. Het gaat in dit kort geding om een bestaand gebouw, waarop in beginsel dus de regels voor bestaande bouw van toepassing zijn (artikel 1b lid 2 onder a juncto artikel 2 lid 2 van de Woningwet). Op grond van deze bepalingen mag het gebouw door de traplift niet zodanig veranderen dat strijd ontstaat met de voorschriften voor bestaande bouw.
6.9. Slechts indien de verandering van het gebouw aangemerkt dient te worden als “bouwen” in de zin van artikel 1 lid 1 onder a van de Woningwet, kan het voorgaande anders zijn en dient te worden voldaan aan de eisen van de regels voor nieuwbouw. Dat geldt dan bovendien alleen voor dat gedeelte van het gebouw dat wordt verbouwd (artikel 4 van de Woningwet). De vraag is dan ook of bij de aanleg van een traplift sprake is van “bouwen” in de zin van voormelde bepaling.
6.10. De voorzieningenrechter komt op de navolgende gronden tot het oordeel dat de aanleg van een traplift niet als “bouwen” dient te worden aangemerkt. [gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat voor het plaatsen van de traplift geen constructieve aanpassingen nodig zijn en dat de geleiderail van de traplift met enkele bevestigingspunten op de traptreden kan worden gemonteerd. Dit is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de trap zelf wordt veranderd. Er is bij de aanleg van de traplift, naar de opvatting van de voorzieningenrechter, dan ook geen sprake van een verandering van een bouwwerk, maar slechts van het aanbrengen van een voorziening op een (overigens constructief ongewijzigd blijvende) bestaande trap.
6.11. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtmatigheid van de te plaatsen traplift, in ieder geval voor wat betreft de veiligheid, moet worden beoordeeld naar de regels voor bestaande bouw en niet, zoals [eiseres] heeft betoogd, naar de regels voor nieuwbouw.
Deze opvatting van de voorzieningenrechter vindt bovendien steun in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 16 maart 2011 in de zaak van Sarhame B.V. tegen het college van burgemeesters en wethouders van Den Haag (vindplaats: LJN: BP7783). In die situatie, waarin net als in het onderhavige geval sprake was van de aanleg van een traplift in een bestaand gebouw, stelde de raad de minimale breedte van de betreffende trap vast aan de hand van de artikelen 2.34 en 2.35 van het Bouwbesluit, zijnde regels voor bestaande bouw.
6.12. Op grond van het voor bestaande bouw toepasselijke artikel 2.34 van het Bouwbesluit moet de trap in het portiek waar het in deze zaak om gaat minimaal 0,7m breed zijn.
Het gaat hier niet om een noodtrap, als bedoeld in het Bouwbesluit, omdat de trap niet uitsluitend bestemd is om het bouwwerk te ontvluchten. Overigens is in het Bouwbesluit voor een bestaande noodtrap (anders dan voor een nieuw te bouwen noodtrap) niet een van deze 0,7m afwijkende minimale breedte voorgeschreven.
Voor zover het trappenhuis als rookvrije vluchtroute als bedoeld in artikel 2.176 van het Bouwbesluit moet worden beschouwd, geldt een minimale breedte van slechts 0,5m.
6.13. Uit het voorgaande volgt dat de door het Bouwbesluit voorgeschreven minimale breedte van de trap in kwestie 0,7m is. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de resterende breedte van de trap na de installatie van de traplift 0,73m zal bedragen, is derhalve aan de geldende veiligheids¬vereisten voldaan.
6.14. Gelet op voornoemde conclusie en aangezien niet aannemelijk is geworden dat door het installeren van de parkeerplaats voor de liftstoel bovenaan de trap een onveilige of met het Bouwbesluit strijdige situatie zal ontstaan, wordt er in het navolgende van uitgegaan dat bij de installatie van de traplift geen sprake is van strijd met het Bouwbesluit of van het ontstaan van een onveilig te achten situatie. Het wordt voorshands derhalve niet aannemelijk geacht dat het besluit van de VvE op grond van veiligheidsoverwegingen of wegens strijd met het Bouwbesluit zal worden vernietigd.
6.15. Vervolgens moet worden bezien in hoeverre aannemelijk is dat het besluit van de VvE op andere gronden door de kantonrechter als strijdig met de in acht te nemen redelijkheid en billijkheid zal worden beschouwd. Het gaat er dan om of de door [eiseres] gestelde geluidsoverlast, de ontsiering van het trappenhuis, het verminderde comfort en de mogelijke waardevermindering van de appartementen voor de VvE reden hadden moeten zijn om de door [gedaagde] gevraagde toestemming te weigeren. Dit komt neer op een afweging van de betrokken belangen van partijen.
6.16. Het belang van [gedaagde] bij de traplift is groot, gelet op hetgeen [gedaagde] op dit punt heeft aangevoerd (zie punt 5.3.). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wegen de belangen van [eiseres] daar om de volgende redenen niet tegen op.
6.17. Geluid
Het is niet in geschil dat de traplift geluid maakt. Partijen gaan daarbij allebei uit van een geluidsniveau van ongeveer 70dB. Mede gelet op het te verwachten incidentele gebruik van deze lift, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de daardoor veroorzaakte geluidsoverlast beperkt zal zijn en acceptabel moet worden geacht.
6.18. Gebruiksgemak
Ook de vermindering van het gebruiksgemak is als gering te beschouwen, nu er – als de lift niet in gebruik is, hetgeen het grootste gedeelte van de tijd het geval zal zijn – alleen sprake is van een kleinere trapbreedte op de plaats waar de pijp (diameter 8cm) waarlangs de stoel op en neer beweegt, zich bevindt.
6.19. Ontsieringen na demontage
Nu [gedaagde] onweersproken heeft verklaard dat voor de installatie van de lift met enkele bevestigingspunten op traptreden kan worden volstaan, ligt het niet voor de hand aan te nemen dat het trappenhuis na de demontage van de lift niet zonder (noemenswaardige) schade kan worden opgeleverd in de staat waarin het zich voor de installatie bevond.
[gedaagde] heeft ter zitting bevestigd dat te zijner tijd voor zijn rekening voor de verwijdering zal worden zorggedragen.
6.20. Waardevermindering
Mede gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter het vooralsnog niet aannemelijk dat de aanleg van de traplift een (significante) waardevermindering van de appartementen in het betreffende portiek met zich mee zal brengen.
6.21. Een en ander voert tot de slotsom dat het vooralsnog niet aannemelijk wordt geacht dat het besluit van de VvE door de kantonrechter zal worden vernietigd wegens strijd met de vereiste zorgvuldigheid of met de in acht te nemen redelijkheid en billijkheid. Aangezien voor de verzochte vernietiging geen andere gronden zijn gesteld of gebleken, wordt er in het navolgende van uitgegaan dat het besluit van de VvE in stand blijft.
Aanleg traplift hoe dan ook onrechtmatig
6.22. [eiseres] heeft betoogd dat de aanleg van de traplift onrechtmatig jegens haar is, ook als het besluit van de VvE niet wordt vernietigd.
6.23. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] door het installeren van een traplift zou handelen in strijd met een wettelijke plicht. Uit hetgeen hiervoor omtrent de (on)aannemelijkheid van vernietiging van het besluit van de VvE is overwogen, vloeit voort dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij die installatie geen sprake is van een ontoelaatbare inbreuk op een recht van [eiseres] of van handelen in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt.
6.24. Voorshands wordt derhalve niet aannemelijk geacht dat in de te starten bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de aanleg van de traplift door [gedaagde] onrechtmatig is jegens [eiseres].
6.25. Het hiervoor overwogene, waarin reeds een afweging van de betrokken belangen van partijen besloten is, leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.
6.26. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht EUR 258,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.074,00.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
7.1. wijst de vorderingen af,
7.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.074,00,
7.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2011 in tegenwoordigheid van mr. H.J. Wieman-Bart, griffier.
2171/1694