ECLI:NL:RVS:2011:BP5442

Raad van State

Datum uitspraak
23 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005842/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kindertoeslag door Belastingdienst en hoger beroep

In deze zaak gaat het om de weigering van de Belastingdienst om kindertoeslag over het jaar 2008 aan de appellante toe te kennen. De Belastingdienst heeft op 16 februari 2009 de aanvraag van de appellante afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 26 augustus 2009, heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 4 mei 2010 het beroep van de appellante tegen deze afwijzing eveneens ongegrond verklaard. De appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, ingekomen op 16 juni 2010.

Tijdens de procedure heeft de Belastingdienst op 26 augustus 2010 het eerdere besluit ingetrokken en alsnog de kindertoeslag over 2008 toegekend. De vraag die aan de orde is, is of de appellante nog belang heeft bij het hoger beroep, nu de Belastingdienst haar alsnog tegemoet is gekomen. De appellante heeft echter aangegeven dat zij een oordeel van de Afdeling wenst over de rechtmatigheid van het eerdere besluit en heeft verzocht om een proceskostenveroordeling.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat er geen geschil meer bestaat over het besluit van de Belastingdienst, waardoor de rechter niet meer tot een inhoudelijke beoordeling kan komen. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien de gegrondverklaring van het bezwaar niet te wijten is aan een onrechtmatigheid van de Belastingdienst. De beslissing is openbaar uitgesproken op 23 februari 2011.

Uitspraak

201005842/1/H2.
Datum uitspraak: 23 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 mei 2010 in zaak nr. 09/7771 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2009 heeft de Belastingdienst de aanvraag van [appellante] om kindertoeslag over 2008 afgewezen.
Bij besluit van 26 augustus 2009 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 4 mei 2010, waarvan afschrift van het proces-verbaal is verzonden op 7 mei 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 26 augustus 2010 heeft de Belastingdienst het bezwaar van [appellante] gegrond verklaard, het besluit van 26 augustus 2009 ingetrokken, en alsnog aan haar de kindertoeslag over 2008 toegekend en daarbij het verzoek de gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van haar bezwaar, afgewezen.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. P.J.J. Reekers, belastingadviseur te Leiden en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. B.M.A. van Eck, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In geschil is de weigering van de Belastingdienst om de gevraagde kindertoeslag over 2008 aan [appellante] te verstrekken. Bij besluit van 26 augustus 2010 heeft de Belastingdienst alsnog het besluit van 26 augustus 2009 ingetrokken en de gevraagde kindertoeslag over 2008 verstrekt, zodat de vraag rijst of [appellante] nog belang heeft bij haar hoger beroep.
2.2. [appellante] heeft bij brief van 5 januari 2011 te kennen gegeven een oordeel van de Afdeling te wensen over de rechtmatigheid van het besluit van 26 augustus 2009 en de handelwijze van de Belastingdienst. Voorts heeft zij de Afdeling verzocht om de Belastingdienst te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 25 januari 1996 in zaak nr. H01.95.0230 (AB 1996, 284), is de rechter alleen dan tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen als sprake is van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan. Waar een dergelijk geschil niet of niet langer bestaat, kan van de rechter geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. De vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken is voorts onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling over te gaan.
Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat [appellante] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van haar hoger beroep.
2.4. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.4.1. Vervolgens is er aanleiding om te bezien of in de omstandigheden van het geval, in het bijzonder de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroep is tegemoetgekomen, in welk geval, indien het hoger beroep zou zijn ingetrokken, met toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht een proceskostenveroordeling mogelijk is. Van tegemoetkoming door de Belastingdienst in bovenvermelde zin is echter geen sprake. De gegrondverklaring van het bezwaar is gelegen in de nieuwe informatie van de Sociale Verzekeringsbank van 9 augustus 2010, waarvan de Belastingdienst afhankelijk is, en niet in een aan de Belastingdienst te wijten onrechtmatigheid.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.6. De Afdeling ziet in verband met het vorenoverwogene evenmin aanleiding met toepassing van artikel 43, tweede lid, van de Wet op de Raad van State de minister (de Staat der Nederlanden) te gelasten aan [appellante] het betaalde griffierecht te vergoeden.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2011
47-680.