ECLI:NL:RVS:2010:BL1791

Raad van State

Datum uitspraak
3 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904903/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • W. Konijnenbelt
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie van belastingschade in planschadezaken en de toepassing van de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Verkeer en Waterstaat tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had op 28 mei 2009 een besluit van de minister, dat nadeelcompensatie toekende aan de wederpartij, vernietigd. De minister had op 20 december 2006 aan de wederpartij, die een restaurant exploiteert, een bedrag van € 202.100,00 toegekend op basis van de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999. Dit bedrag was bedoeld ter compensatie van inkomensschade die was ontstaan door het tracébesluit van 15 juni 1993, dat leidde tot de sluiting van de weg "De Corridor". De rechtbank oordeelde dat de minister de belastingschade van de wederpartij ten onrechte niet voor compensatie in aanmerking had genomen.

De minister stelde in hoger beroep dat er geen direct verband was tussen het tracébesluit en de door de wederpartij gestelde belastingschade. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de belastingschade wel degelijk een rechtstreeks gevolg was van het schadeveroorzakende besluit. De Afdeling benadrukte dat de Regeling Nadeelcompensatie niet alleen volledige schadevergoeding biedt, maar ook compensatie voor het nadeel dat door het besluit is veroorzaakt. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de belastingschade niet voor compensatie in aanmerking kwam.

Uiteindelijk werd het hoger beroep van de minister ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 3 februari 2010.

Uitspraak

200904903/1/H2.
Datum uitspraak: 3 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Verkeer en Waterstaat,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 mei 2009 in zaak nr. 08/272 in het geding tussen:
[wederpartij], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2006 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) aan [wederpartij] op de voet van de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (hierna: de Regeling) € 202.100,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 januari 2002, aan nadeelcompensatie toegekend.
Bij besluit van 12 december 2007 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 mei 2009, verzonden op 29 mei 2009, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 augustus 2009.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. E.J. Snijders-Storm, advocaat te Den Haag, en [wederpartij], vertegenwoordigd door haar vennoten, en bijgestaan door mr. I.L. van Geel, advocaat te Deurne, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het besluit van 20 december 2006 is genomen ter compensatie van inkomensschade, bij [wederpartij] opgekomen als gevolg van het tracébesluit van 15 juni 1993 (hierna: het tracébesluit), de aanleg van de Rijksweg 50 gedeelte Oss-Eindhoven en de daarmee samenhangende sluiting van de weg "De Corridor" (hierna: de weg), waardoor het door [wederpartij] geëxploiteerde restaurant niet langer aan een doorgaande weg ligt.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat de minister de bij [wederpartij] opgekomen belastingschade ten onrechte niet voor compensatie in aanmerking komend heeft geacht.
2.3. De minister betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat uit uitspraken van de Afdeling rechtspraak van 3 februari 1993 in zaak nr. G09.91.0099 (LJN: AQ1220) en 26 april 2001 in zaak nr. 200003440/1 (LJN: AB1714) over belastingschade in planschadezaken afgeleid moet worden dat in dit geval tussen het tracébesluit en de door [wederpartij] gestelde belastingschade geen zodanig verband bestaat, dat die schade voor compensatie op de voet van de Regeling in aanmerking komt. Alleen de meest directe nadelige gevolgen komen voor compensatie in aanmerking, omdat het bij die Regeling gaat om compensatie van vermogensschade ten gevolge van rechtmatig overheidshandelen. Ook de omstandigheid dat de Regeling geen volledige vergoeding van de geleden schade voorschrijft brengt mee dat het oordeel van de rechtbank niet juist is, aldus de minister.
2.4. Dit betoog faalt.
Anders dan in de door de minister aangehaalde jurisprudentie, is de Afdeling thans van oordeel dat belastingschade rechtstreeks gevolg is van het desbetreffende schadeveroorzakende besluit. Er is voorts geen reden om te oordelen dat zulke schade niet als nadeel voor compensatie vatbaar is. Dat in de Regeling geen vergoeding van alle geleden schade is voorzien, doch slechts compensatie van het door het desbetreffende besluit veroorzaakte nadeel, is dan ook geen grond voor een ander oordeel.
Nu de door [wederpartij] gestelde belastingschade, indien geleden, rechtstreeks gevolg van het tracébesluit is en als zodanig buiten het normale ondernemersrisico valt, komt deze volgens de Regeling als nadeel voor compensatie in aanmerking. Dat ten tijde van het besluit van 12 december 2007 de omvang van dat nadeel wellicht nog niet was vast te stellen, maakt dat niet anders. Het kon desnoods, indien schatting van die omvang evenmin mogelijk was, pro memorie worden gehouden, totdat dat wel mogelijk is.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Planken
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2010
299.