ECLI:NL:RVS:2009:BI1820

Raad van State

Datum uitspraak
14 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808965/2/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in hoger beroep tegen boete wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 april 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het hoger beroep van [verzoekster] tegen een boete van € 80.000,00 opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De boete was opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. De minister had op 19 september 2007 het besluit genomen om de boete op te leggen, en dit besluit werd later door de minister ongegrond verklaard in een besluit van 12 juni 2008. De rechtbank Roermond had op 31 oktober 2008 het beroep van [verzoekster] tegen dit besluit ongegrond verklaard.

[Verzoekster] heeft op 11 december 2008 hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesde dat de betaling van de boete zou leiden tot haar faillissement. Tijdens de zitting op 9 april 2009 heeft de voorzitter het verzoek behandeld, waarbij [verzoekster] werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. P.J.M. Boomaars, en de minister door mr. R.E. van der Kamp.

De voorzitter overwoog dat [verzoekster] voldoende aannemelijk had gemaakt dat de betaling van de boete haar in een financiële noodsituatie zou brengen, vooral gezien de invorderingsmaatregelen die tegen haar waren uitgevaardigd. De voorzitter besloot daarom om de besluiten van de minister van 19 september 2007 en 12 juni 2008 te schorsen en de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [verzoekster]. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 april 2009.

Uitspraak

200808965/2/V6.
Datum uitspraak: 14 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 31 oktober 2008 in zaak nr. 08/1068 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) aan [verzoekster] een boete opgelegd van € 80.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen.
Bij besluit van 12 juni 2008 heeft de minister het daartegen door [verzoekster] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 oktober 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond het daartegen door [verzoekster] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 februari 2009.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2009, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 april 2009, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Boomaars, advocaat te Breda, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.E. van der Kamp, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit tot het opleggen van de boete worden opgeschort totdat op het hoger beroep is beslist.
2.2. Aan het verzoek heeft [verzoekster] ten grondslag gelegd dat, indien de haar opgelegde boete hangende hoger beroep wordt geïnd, dit tot haar faillissement zal leiden.
Met de door haar overgelegde brief met bijlagen van haar accountant van 22 december 2008 heeft [verzoekster] voldoende aannemelijk gemaakt dat zij door betaling van de boete in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. Ook zijn tegen haar ter zake van de betaling van de boete thans invorderingsmaatregelen uitgevaardigd. Daarbij komt dat de hoofdzaak binnen niet al te lange termijn ter zitting zal worden behandeld. Niet valt in te zien dat de minister de uitspraak in de bodemprocedure niet kan afwachten. Onder deze omstandigheden ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.3. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 september 2007, kenmerk 070700598/02, en 12 juni 2008, kenmerk AI/JZ/2007/34189/BOB;
II. veroordeelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van de bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; dit bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan [verzoekster] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Beerse
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2009
382-487.