ECLI:NL:RVS:2009:BI1553

Raad van State

Datum uitspraak
14 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900472/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen buiten behandelingstelling van aanvraag verblijfsvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd buiten behandeling te stellen. De vreemdeling had zijn aanvraag op 23 maart 2007 ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris op 26 september 2007 afgewezen. De vreemdeling stelde dat de staatssecretaris onzorgvuldig had gehandeld door in een eerdere brief niet duidelijk te maken wat de gevolgen waren van het niet aanvullen van zijn aanvraag. De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, maar de vreemdeling ging in hoger beroep. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de aanvullende beroepsgrond van de vreemdeling buiten beschouwing had gelaten. De Raad stelde vast dat er geen rechtsregel is die het indienen van aanvullende gronden na de termijn verbiedt, mits dit binnen de grenzen van de goede procesorde gebeurt. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep gegrond. De staatssecretaris werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling, waarbij alle relevante gegevens in overweging moeten worden genomen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdeling.

Uitspraak

200900472/1/V2.
Datum uitspraak: 14 april 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 19 december 2008 in zaak nr. 07/40731 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [appellant] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 26 september 2007 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 16 januari 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De vreemdeling klaagt in zijn enige grief dat, voor zover thans van belang en samengevat weergegeven, de rechtbank ten onrechte de in de brief van 24 september 2008 voorgedragen beroepsgrond wegens strijd met de goede procesorde buiten beoordeling heeft gelaten. Volgens de vreemdeling bestond daarvoor geen aanleiding, nu de beroepsgrond in eerdere zaken aan de orde is geweest, zowel de rechtbank als de staatssecretaris bekend waren met de inhoud en de strekking van de door hem ter onderbouwing van zijn beroepsgrond overgelegde uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaatsen respectievelijk Maastricht, Groningen en Maastricht, en er, voordat het beroep ter zitting zou worden behandeld, voldoende tijd was om zich op die behandeling voor te bereiden.
2.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 27 augustus 2004 in zaak no. 200404253/1, JV 2004/407) verbiedt geen rechtsregel dat, binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, na afloop van de voor het indienen van beroepsgronden gestelde termijn alsnog aanvullende gronden worden ingediend.
De vreemdeling heeft bij brief van 24 september 2008 aangevoerd dat het onzorgvuldig en in strijd met de rechtszekerheid is dat in de brief van 8 maart 2007, waarin hij is uitgenodigd zijn aanvraag aan te vullen, niet is aangegeven wat de consequenties zijn indien geen gevolg wordt gegeven aan die uitnodiging. Hoewel de vreemdeling eerst enkele maanden na het indienen van zijn beroepsgronden deze aanvullende beroepsgrond heeft voorgedragen, kan, gelet op de aard van deze beroepsgrond, niet worden gezegd dat het voor de staatssecretaris redelijkerwijs niet mogelijk was ter zitting op passende wijze hierop te reageren, temeer nu deze grond reeds in eerdere zaken aan de orde is geweest.
Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de goede procesorde zich er in dit geval tegen verzette dat de bij brief van 24 september 2008 ingediende aanvullende grond door de rechtbank bij de beoordeling van het besluit werd betrokken. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de vreemdeling voor het overige in hoger beroep heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
2.3. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 januari 2009 in zaak nr. 200803493/1, www.raadvanstate.nl) moet bij de schriftelijke mededeling op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb aan de aanvrager van een onvolledige aanvraag, waarbij hij in de gelegenheid wordt gesteld de aanvraag binnen een daartoe gestelde termijn aan te vullen, de aanvrager uit een oogpunt van zorgvuldigheid er uitdrukkelijk op worden gewezen dat hij er rekening mee moet houden dat zijn aanvraag buiten behandeling wordt gesteld als de aanvraag niet binnen die termijn wordt aangevuld.
Nu een dergelijke mededeling ontbreekt in voormelde brief van 8 maart 2007, heeft de staatssecretaris dan ook reeds hierom de door de vreemdeling ingediende aanvraag ten onrechte buiten behandeling gesteld.
2.4. De Afdeling zal het beroep tegen het besluit van 26 september 2007 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De staatssecretaris dient een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Zoals volgt uit de uitspraak van 16 juli 2008 in zaak nr. 200706919/1 (www.raadvanstate.nl), dient hij, nu hij op onjuiste wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 4:5 van de Awb, het primaire besluit te herroepen en, na de vreemdeling daartoe in de gelegenheid te hebben gesteld, ex nunc, derhalve met het meewegen van alle alsnog overgelegde gegevens en bescheiden, inhoudelijk op de aanvraag te beslissen. De staatssecretaris dient hierbij in aanmerking te nemen dat, zoals uit voormelde uitspraak van 16 juli 2008 eveneens blijkt, een inhoudelijk besluit na herroeping van een primair besluit waarbij de aanvraag buiten behandeling was gesteld, deel uitmaakt van het besluit op bezwaar.
2.5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 19 december 2008 in zaak nr. 07/40731;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie van 26 september 2007, kenmerk 0303-19-0293;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling te worden betaald;
VI. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Pieters
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2009
473.
Verzonden: 14 april 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak