ECLI:NL:RVS:2009:BH3950

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801355/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag Veni door NWO en hoger beroep

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een subsidieaanvraag door het algemeen bestuur van de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek (NWO) voor een Veni-subsidie. De aanvraag van de appellant, die een onderzoeksvoorstel indiende over de verwerking van sensorische informatie in de hersenen, werd op 6 juli 2006 afgewezen. Het algemeen bestuur verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond op 9 november 2006. De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep van de appellant tegen deze afwijzing op 15 januari 2008 ongegrond. De appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij hij aanvoerde dat de beoordeling door de Veni-commissie onzorgvuldig was verlopen, met name tijdens het interview. De appellant stelde dat hij onevenredig lager was beoordeeld in vergelijking met andere aanvragers.

De Raad van State oordeelde dat het algemeen bestuur beleidsvrijheid heeft bij het toekennen van subsidies, maar dat de zorgvuldigheid van de selectieprocedure in acht moet worden genomen. De Afdeling bestuursrechtspraak constateerde dat de bezwaarcommissie onvoldoende had onderzocht of de gang van zaken tijdens het interview de eindscore van de appellant had beïnvloed. De Afdeling oordeelde dat het advies van de bezwaarcommissie niet op een gedegen onderzoek was gebaseerd en dat het besluit van het dagelijks bestuur niet deugdelijke motivering ontbeerde. Daarom werd het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van het college van 9 november 2006 alsnog gegrond verklaard. Het dagelijks bestuur werd opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

200801355/1.
Datum uitspraak: 25 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 januari 2008 in zaak nr. 07/168 in het geding tussen:
[appellant]
en
het algemeen bestuur van de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek (NWO).
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2006 heeft het algemeen bestuur van de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek (NWO) (hierna: het algemeen bestuur) de aanvraag van [appellant] om subsidie voor zijn onderzoeksvoorstel "The spatio-temporal pattern of sensory information processing, as revealed by intracranial electrical stimulation of the brain in awake patients" afgewezen.
Bij besluit van 9 november 2006 heeft het algemeen bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 januari 2008, verzonden op 21 januari 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op 22 februari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 7 april 2008.
Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2008, waar [appellant] in persoon, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. L.J.M. van der Valk, werkzaam bij de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek (hierna: de Wet op de NWO) is er een organisatie, genaamd Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, heeft de organisatie tot taak het bevorderen van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek alsmede het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek.
Ingevolge het tweede lid voert de organisatie haar taak uit in het bijzonder door het toewijzen van middelen.
Ingevolge artikel 4 behoort aan het algemeen bestuur de bevoegdheid tot regeling en bestuur van de organisatie, voor zover die niet bij of krachtens deze wet aan de gebiedsbesturen is opgedragen.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, wordt bij reglement vastgesteld voor welke wetenschapsgebieden er gebiedsbesturen zijn.
Ingevolge artikel 15 worden het bestuur en de inrichting van de organisatie alsmede de bestuurlijke betrekkingen van de organisatie tot de onderzoekorganisaties voor zover daaraan krachtens deze wet middelen worden toegewezen, nader bij reglement geregeld.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, wordt het reglement vastgesteld door het algemeen bestuur.
Het reglement, bedoeld in de voormelde artikelen 9, eerste lid, 15 en 16, eerste lid, van de Wet op de NWO, is het gewijzigd "Reglement NWO 2002" (hierna: het reglement). Van dit reglement zijn hier de volgende artikelen van belang:
"Artikel 2.1 Taken en bevoegdheden
(…)
5. Het Algemeen Bestuur geeft, gehoord de betrokken gebiedsbesturen, algemene richtlijnen voor de wijze van beoordeling van subsidieaanvragen.
(…)
Artikel 3.1 Gebiedsindeling
Er zijn gebiedsbesturen voor:
(…)
f. de medische wetenschappen
(…)
Artikel 3.2 Verantwoordelijkheden en bevoegdheden van gebiedsbesturen
1. De gebiedsbesturen stellen voor hun gebied beleid vast.
2. De gebiedsbesturen nemen bij de vaststelling van hun beleid en de toewijzing van middelen het door het Algemeen Bestuur vastgestelde algemene beleid en de voor het desbetreffende gebied goedgekeurde begroting in acht.
3. Een gebiedsbestuur let op het aspect van coördinatie binnen zijn gebied en bevordert deze waar nodig. Het Algemeen Bestuur kan, na overleg met de betrokken gebiedsbesturen, één of meer gebiedsbesturen belasten met de coördinatie van het beleid ten aanzien van een onderdeel van wetenschapsbeoefening dat zich uitstrekt tot meer dan één gebied.
4. Een gebiedsbestuur besteedt bijzondere aandacht aan onderdelen van zijn gebied die zodanige raakvlakken vertonen met onderdelen van andere gebieden dat speciale aandacht voor coördinatie of bevordering van inter- of multidisciplinaire aspecten nodig is. Een gebiedsbestuur doet zo nodig voorstellen ter zake aan het Algemeen Bestuur.
(…)
Artikel 12.2 Nieuwe typen bestuursorganen
1. In geval bevoegdheden van bestaande NWO-organen worden gemandateerd aan een orgaan, dat niet past binnen de opsomming van artikel 2.1 van dit reglement, maar wel gedeeltelijk past binnen de NWO-organisatie, vermeldt het tweede artikellid:
- de namen van de betrokken organen;
- waar van toepassing, de naam van de organisatie waarvan de mandans deel uitmaakt;
- het document, dat het mandaat bevat.
2. Een orgaan als bedoeld in het eerste lid is:
De organisatie ZonMw, voortgekomen uit een integratie tussen het onder de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ressorterende zelfstandige bestuursorgaan ZON en het Gebiedsbestuur Medische Wetenschappen van NWO, tezamen vormend het bestuursorgaan ZonMw. Het desbetreffend mandaat is opgenomen in de Samenwerkingsovereenkomst tussen ZON en NWO van mei 2001."
2.2. [appellant] wenst in aanmerking te komen voor een zogenoemde Veni-subsidie. Blijkens de brochure "Veni - Vidi - Vici, Vernieuwingsimpuls, Subsidieronde 2006" (hierna: de brochure) biedt de Veni-subsidievorm de pas gepromoveerde onderzoeker de mogelijkheid om gedurende drie jaren in Nederland of deels ook in het buitenland zijn of haar ideeën verder te ontwikkelen. De subsidie bedraagt maximaal € 208.000,00 voor een periode van drie jaar.
2.3. In paragraaf 1.8 van de brochure is beschreven hoe de selectieprocedure voor de drie subsidievormen Veni - Vidi - Vici verloopt. Voor de Veni-subsidievorm geldt dat het behandelende NWO-gebiedsbestuur een voorselectie kan maken op basis van de uitgewerkte aanvragen. Bij de voorselectie worden alle aanvragen door een breed samengestelde beoordelingscommissie aan de hand van de criteria vergelijkenderwijs besproken en vervolgens geprioriteerd naar kansrijkheid. De geselecteerde uitgewerkte aanvragen worden ter beoordeling aan externe adviseurs voorgelegd. Vervolgens krijgt de kandidaat de geanonimiseerde adviezen toegezonden en heeft hij de mogelijkheid hierop te reageren. Tenslotte vindt een interview met de aldus door voormelde commissie geselecteerde meest kansrijke kandidaten plaats, waarna de commissie tot een advies komt. Dit advies gaat naar het betrokken gebiedsbestuur. Alleen voorstellen met een eindoordeel 'zeer goed' of 'excellent' worden subsidiabel geacht.
Het gebiedsbestuur maakt een selectie van te honoreren kandidaten en legt deze voor aan het algemeen bestuur van het NWO. Vanwege budgettaire beperkingen kan gewoonlijk slechts een beperkt aantal subsidiabele voorstellen worden gehonoreerd. Het algemeen bestuur neemt uiteindelijk het definitieve besluit tot toekenning.
In paragraaf 2.3 van de brochure is vermeld op basis van welke criteria de kandidaten en de voorgestelde onderzoeksplannen voor een Veni-subsidie worden beoordeeld.
De kwaliteit van de onderzoeker wordt beoordeeld aan de hand van:
- passendheid qua profiel in de Veni-doelgroep;
- wetenschappelijke uitnemendheid blijkend onder meer uit proefschrift, publicaties en/of andere wetenschappelijke verworvenheden;
- duidelijke indicatie dat de onderzoeker een opvallend talent bezit voor het doen van wetenschappelijk onderzoek en tot de beste 10-20% van zijn/haar populatie behoort;
- aanstekelijke fascinatie voor onderzoek of technologie;
- overtuigingskracht
De onderzoeksplannen worden beoordeeld naar het innovatieve karakter van het voorgestelde onderzoek:
- originaliteit van de vraagstelling;
- wetenschappelijk vernieuwende elementen
- potentie tot belangrijke bijdragen aan wetenschap of technologie.
2.4. Het dagelijks bestuur heeft ten aanzien van de onderhavige subsidieaanvraag de hierboven onder 2.3 beschreven procedure gevolgd. Op 13 juni 2006 heeft de Veni-commissie van ZonMw (hierna: de Veni-commissie) [appellant] geïnterviewd. Zijn voorstel is daarna door de Veni-commissie met 2,3 punten gehonoreerd. De Veni-commissie heeft zijn aanvraag in de beoordelingslijst van aanvragen op een gedeelde 23e tot en met 31e plaats gezet.
Bij besluit van 6 juli 2006 heeft het dagelijks bestuur [appellant] meegedeeld dat is besloten 22 van de in totaal 84 ingediende Veni-voorstellen te honoreren en dat het voorstel van [appellant] niet voor subsidie in aanmerking komt. Ter motivering van dit besluit heeft het dagelijks bestuur verwezen naar de bijgevoegde toelichting op de beoordeling door de Veni-commissie. Hierin wordt verwezen naar de opgestelde referentenrapporten en is het volgende vermeld:
- het CV is zeer goed; de kandidaat heeft een goede publicatielijst en buitenlandervaring, is cum laude gepromoveerd en heeft twee beurzen gekregen;
- de presentatie tijdens het interview viel tegen; de kandidaat is erg gedreven, maar heeft moeite het onderzoek helder te verkopen en laat zich door zijn enthousiasme meeslepen;
- het onderzoeksvoorstel is innovatief op het punt van het in vivo invasief meten van humane hersenactiviteit; het onderzoek zal bij succes een directe klinische relevantie hebben voor de behandeling van epilepsie;
- in het onderzoeksvoorstel wordt erg weinig detail gegeven over de feitelijke experimenten en hoewel hier wel in het weerwoord op wordt ingegaan, blijven er onduidelijkheden;
- het is niet helemaal duidelijk hoe goed de samenwerkingen, die een essentieel onderdeel vormen van het project, rondom dit project zijn georganiseerd.
2.4.1. De commissie bezwaar- en beroepschriften NWO (hierna: de bezwaarcommissie) heeft naar aanleiding van het door [appellant] gemaakte bezwaar geadviseerd het besluit van 6 juli 2006 in stand te laten. De bezwaarcommissie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten behoeve van het besluit van 6 juli 2006 gevolgde procedure niet onzorgvuldig is verlopen en dat de Veni-commissie terecht heeft geadviseerd het onderzoek van [appellant] niet voor subsidiëring in aanmerking te laten komen. Hierbij heeft de Veni-commissie in aanmerking genomen dat relatief kleine tekortkomingen in het voorstel of bij de persoon van de onderzoeker aanzienlijke effecten kunnen laten zien op de uitkomst van de procedure. Tevens maakt de wijze van interviewen van een van de leden van de beoordelingscommissie - wat daarvan in dit geval zij - nog niet de gehele oordeelsvorming door de beoordelingscommissie onzorgvuldig.
Het dagelijks bestuur heeft het advies van de bezwaarcommissie overgenomen en aan zijn besluit van 9 november 2006 ten grondslag gelegd.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Veni-commissie bij de beoordeling van zijn aanvraag niet onzorgvuldig heeft gehandeld. Hij voert daartoe aan dat één van de commissieleden in het interview jegens hem geen onbevoordeelde houding had. Hij veronderstelt door de commissie kritischer te zijn behandeld dan andere aanvragers van een Veni-subsidie. Hij motiveert dit met een door hem uitgewerkte vergelijking van de score van zijn onderzoeksvoorstel met de scores van andere onderzoeksvoorstellen voor en na de interviewronde. Zijn onderzoeksvoorstel heeft na de interviewronde onevenredig lager gescoord ten opzichte van die andere voorstellen en in vergelijking met de onderscheidenlijke scores in eerdere fasen van de selectie. Het dagelijks bestuur had daarom het advies van de Veni-commissie niet aan zijn besluit tot afwijzing van zijn aanvraag voor subsidie ten grondslag mogen leggen, aldus [appellant].
2.5.1. Naar de rechtbank terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling (uitspraak van 15 maart 2006 in zaak nr.
200504394/1) heeft overwogen, komt het algemeen bestuur bij het toekennen van een subsidie in het kader van Veni - Vidi - Vici, Vernieuwingsimpuls, Subsidieronde 2006 beleidsvrijheid toe en dient aanwending daarvan door de rechter terughoudend te worden getoetst. Slechts indien geoordeeld moet worden dat het algemeen bestuur niet in redelijkheid tot voormeld besluit heeft kunnen komen dan wel dat het besluit is genomen in strijd met de wet of in strijd met enig algemeen rechtsbeginsel, is plaats voor vernietiging van dat besluit. Hieruit vloeit voort dat de rechter wel de zorgvuldigheid van de gevolgde selectieprocedure in zijn oordeel dient te betrekken.
2.5.2. Uit het advies van 31 oktober 2006 blijkt dat de bezwaarcommissie in de bezwaren van [appellant] geen aanleiding heeft gezien te onderzoeken of aan het interview het juiste gewicht is toegekend en of een tweede interview door een al dan niet in samenstelling gewijzigde Veni-commissie in de rede gelegen zou hebben, teneinde het besluit over de subsidie-aanvraag beter te kunnen motiveren. Dienaangaande overweegt de Afdeling als volgt.
Uit de stukken blijkt dat [appellant] na afronding van fase I en fase II van de hiervoor beschreven selectieprocedure op de schaal 1 (hoog) tot 5 (laag) een bijzonder kansrijke score van 1,9 had behaald en dat de beoordeling die daaraan ten grondslag lag mede was gebaseerd op het onderzoeksplan, neergelegd in de uitgewerkte aanvraag van [appellant]. De beoordeling was verricht door bij uitstek deskundige referenten.
Voorts blijkt dat ten gevolge van het resultaat van het interview de eindscore van [appellant] is gedaald tot een kansloze 2,3 en dat, naar valt op te maken uit de toelichting bij het primaire besluit, de beoordeling van het interview, naast kritiek op het onderzoeksplan dat ook in de voorafgaande fasen is beoordeeld, in relevante mate is ingegeven door de wijze van presentatie van [appellant].
Op grond van kennisneming van het transcript van het interview met [appellant], constateert de Afdeling dat het verloop daarvan overwegend is bepaald door een lid van de commissie, dat dit lid reeds bij de aanvang van het interview te kennen heeft gegeven een score van 3 voor [appellant] voor ogen te hebben en dat zijn vraagstelling niet op alle onderdelen blijk geeft van de zakelijke afstandelijkheid en de helderheid die in het kader van een interview als dit verwacht mag worden.
Gelet hierop, op het verschil in score tussen de fasen I en II en fase III en de gemotiveerde bezwaren die [appellant] tegen de gang van zaken tijdens het interview in de bezwaarfase naar voren heeft gebracht, is de Afdeling van oordeel dat de bezwaarcommissie zich er te zeer toe heeft bepaald de door de commissie op basis van het interview verwoorde kritiek op het onderzoeksplan en de presentatie daarvan door [appellant] te beklemtonen. De zorgvuldigheid bracht evenwel mee dat zij nader had behoren te onderzoeken en motiveren of de gang van zaken tijdens het interview, in het bijzonder de kwaliteit en de afstandelijke objectiviteit van de vraagstelling rechtvaardigen dat het resultaat van het interview van doorslaggevende invloed was op de eindscore van [appellant]. Daarmede had zij inzichtelijk kunnen maken waarom zij zich op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] op basis van de vraagstelling de ruimte heeft gekregen zijn onderzoeksplan toe te lichten. De stellingname van de commissie dat [appellant] geen omstandigheden heeft aangevoerd die tot een andere score hadden kunnen leiden, gaat voorbij aan de bezwaren die [appellant] heeft aangevoerd tegen de wijze van totstandkoming van zijn eindscore. Dat ook door de externe referenten kritiek op het onderzoeksplan was geuit, laat onverlet dat [appellant] na fase II een bijzonder kansrijke score van 1,9 had behaald.
Op grond van het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het advies van de bezwaarcommissie niet gebaseerd is op een volledig en gedegen onderzoek van de aangevoerde bezwaren en dat het dagelijks bestuur het advies van de bezwaarcommissie niet zonder meer aan zijn besluit van 9 november 2006 ten grondslag mocht leggen. Doordat zij dit wel heeft gedaan, ontbeert dit besluit een deugdelijke motivering.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank niet onderkend dat het besluit van 9 november 2006 in zoverre in strijd is genomen met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het betoog slaagt.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het college van 9 november 2006 alsnog gegrond verklaren. Het dagelijks bestuur dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hetgeen [appellant] overigens in hoger beroep heeft aangevoerd, behoeft gezien het vorenstaande geen bespreking.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 januari 2008 in zaak nr. 07/168;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond.
IV. gelast dat de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 357,00 (zegge: driehonderdzevenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2009
164-554.