ECLI:NL:RBOBR:2015:993

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2015
Publicatiedatum
23 februari 2015
Zaaknummer
14_2294
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van NWO Vici-subsidie en de beoordeling van onderzoeksvoorstellen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een Vici-subsidie door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Eiser, werkzaam als onderzoeker aan de Universiteit van Tilburg, had een aanvraag ingediend voor een subsidie voor zijn onderzoeksvoorstel getiteld “Regulating 21st-century oracles: channelling Big Data Analytics’ adverse effects on individuals”. De aanvraag werd afgewezen op basis van een beoordelingsprocedure die door de beoordelingscommissie was uitgevoerd. Eiser stelde dat de beoordelingsprocedure onzorgvuldig was en dat de motivering van het bestreden besluit onvoldoende was.

De rechtbank oordeelde dat de beoordelingsprocedure in overeenstemming was met de in de brochure beschreven richtlijnen en dat er geen grond was voor de conclusie dat verweerder niet in redelijkheid tot de gekozen beoordelingsprocedure had kunnen komen. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag van eiser overeenkomstig de procedure was behandeld en dat de beoordelingscommissie voldoende inzichtelijk had gemaakt waarom een lagere score was toegekend aan de aanvraag van eiser, die daardoor op plaats 47 in de prioritering was geëindigd.

Eiser voerde aan dat de beoordeling van zijn onderzoeksvoorstel ondeugdelijk was en dat de motivering van het bestreden besluit tekortschiet. De rechtbank oordeelde echter dat de motivering helder en toereikend was en dat de beoordelingscommissie de aanvraag van eiser had vergeleken met andere aanvragen. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 februari 2015.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/2294

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 februari 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en
het algemeen bestuur van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, verweerder
(gemachtigde: mr. C. Hepkema-Houtkoper).

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder afgewezen eisers aanvraag om toekenning van een zogenoemde Vici-subsidie voor zijn voorstel: “Regulating 21st-century oracles: channelling Big Data Analytics’ adverse effects on individuals”.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 juni 2014 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen, bepaald dat hij een nieuw besluit zal nemen met een verbeterde motivering en de overige bezwaren ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 7 juli 2014 beroep ingesteld tegen het besluit van 25 juni 2014.
Bij besluit van 22 juli 2014 heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag van eiser gehandhaafd.
Eiser heeft bij brief van 16 september 2014 de gronden van beroep aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door [persoon]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te dienen.
Bij brief van 14 oktober 2014 heeft verweerder nadere stukken ingediend.
Bij brief van 16 oktober 2014 heeft eiser daarop gereageerd.
Bij brief van 28 oktober 2014 heeft verweerder gereageerd op de reactie van eiser.
Eiser en verweerder hebben de rechtbank respectievelijk op 6 februari 2015 en
10 februari 2015 toestemming verleend om uitspraak te doen zonder dat een nadere zitting plaatsvindt.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende, door partijen niet betwiste, feiten.
1.1
Eiser is als onderzoeker werkzaam bij de Universiteit van Tilburg, faculteit rechtswetenschappen TILT-Recht, Technologie en Samenleving.
1.2
Op de indiening van subsidieaanvragen bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) is de NWO-regeling subsidies van toepassing.
Het programma “Vernieuwingsimpuls” (het programma), dat strekt tot vernieuwing van het wetenschappelijk onderzoek, heeft drie subsidievormen: Veni, Vidi en Vici, die elk één indienronde per jaar kennen. De Vici-subsidie is gericht op de excellente senioronderzoeker die heeft aangetoond met succes een eigen vernieuwende onderzoekslijn tot ontwikkeling te kunnen brengen en als coach voor jonge onderzoekers te kunnen fungeren. Voor deze
Vici-subsidie is de brochure “Call for proposals Vernieuwingsimpuls subsidieronde 2013” (brochure) opgesteld.
1.3
In hoofdstuk 4 van de brochure staat de beoordelingsprocedure beschreven.
In paragraaf 4.1 van de brochure staat dat de kandidaten in een landelijke competitie worden beoordeeld. De Vici-aanvragen worden vanaf de ronde 2012 wetenschapsbreed beoordeeld. Dit betekent dat aanvragen vanuit alle disciplines (inclusief gebiedsoverschrijdende aanvragen) in één competitie met elkaar zullen worden vergeleken. Een wetenschapsbrede beoordeling houdt in dat een commissie, die samengesteld is uit leden die uiteenlopende wetenschapsdisciplines vertegenwoordigen, de aanvragen beoordeelt. Bij het schrijven van de aanvraag dient hiermee rekening te worden gehouden. De aanvraag moet ook toegankelijk zijn voor commissieleden uit geheel andere wetenschapsdisciplines.
In subparagraaf 4.1.2 van de brochure staat dat in de Vici-procedure wordt gewerkt met vooraanmeldingen, beperkt uitgewerkte aanvragen. Drie domeincommissies (alfa/gamma, bèta en life sciences) beoordelen de vooraanmeldingen aan de hand van de criteria vergelijkenderwijs en prioriteren deze naar kansrijkheid, zonder gebruik te maken van externe adviseurs. De meest kansrijke kandidaten ontvangen voor eind juni 2013 een uitnodiging om voor de deadline een uitgewerkte aanvraag in te dienen.
In subparagraaf 4.1.3 van de brochure staat dat iedere aanvraag, na controle op ontvankelijkheid, wordt voorgelegd aan externe adviseurs (referenten). Vervolgens krijgt de kandidaat de mogelijkheid om op de geanonimiseerde adviezen te reageren. Referenten zijn deskundigen in het vakgebied van de betreffende aanvrager.
In subparagraaf 4.1.4 van de brochure staat dat, nadat het wederhoor is ontvangen, de aanvragen, samen met de referentoordelen en het wederhoor, aan een wetenschapsbrede commissie (beoordelingscommissie) worden voorgelegd. Deze wetenschapsbrede commissie is samengesteld uit leden van de domeincommissies. De beoordelingscommissie bespreekt de aanvragen en nodigt de meest kansrijke kandidaten uit voor een interview. Het interview is integraal onderdeel van de beoordeling en kan een herijking van de beoordeling van het papieren voorstel en de score daarvan tot gevolg hebben.
In subparagraaf 4.1.5 van de brochure staat dat de beoordelingscommissie na de interviews een prioritering van de aanvragen opstelt. Deze prioritering wordt als advies voorgelegd aan verweerder.
In subparagraaf 4.1.6 van de brochure staat dat verweerder een definitief besluit neemt over de kandidaten die een subsidie zullen ontvangen en over de kandidaten die geen subsidie zullen ontvangen.
In paragraaf 4.2 van de brochure staat dat alle aanvragen worden beoordeeld op de criteria (1) kwaliteit van de onderzoeker, (2) kwaliteit, innovatief karakter en wetenschappelijke impact van het onderzoeksvoorstel en (3) kennisbenutting. Deze criteria wegen respectievelijk 40%, 40% en 20% mee in het totaaloordeel.
1.4
In april 2013 heeft eiser de vooraanmelding van zijn voorstel bij verweerder ingediend. De vooraanmeldingen, waaronder die van eiser, zijn door preadviseurs beoordeeld. De vooraanmelding van eiser is gewaardeerd met een score van totaal 3,1. Bij brief van 21 juni 2013 is aan eiser meegedeeld dat zijn vooraanmelding als kansrijk is aangemeld en dat hij is uitgenodigd om zijn vooraanmelding nader toe te lichten.
1.5
Op 29 augustus 2013 heeft eiser zijn vooraanmelding nader toegelicht en aldus onderhavige aanvraag tot het verlenen van de Vici-subsidie ingediend.
1.6
Referenten hebben de aanvraag van eiser beoordeeld en eiser heeft op die beoordelingen zijn reactie gegeven.
1.7
Ten behoeve van het interview hebben vijf leden van de beoordelingscommissie, waaronder het hierna te noemen lid van de beoordelingscommissie Z, preadviezen opgesteld.
1.8
Op 25 november 2013 heeft een interviewselectievergadering Vici 2013 plaatsgevonden. De beoordelingscommissie heeft besloten dat de 31 best geprioriteerde kandidaten voor een interview worden uitgenodigd. Omdat eiser op de elfde plaats stond, is hij uitgenodigd voor een interview.
1.9
Bij brief van 26 november 2013 is eiser meegedeeld dat hij zal worden uitgenodigd voor een interview om zijn voorstel nader toe te lichten en dat de interviews op 16, 17 en
18 december 2013 zullen worden gehouden. Bij brief van 29 november 2013 is eiser meegedeeld dat zijn interview op 17 december 2013 zal plaatsvinden.
1.1
Over de gehouden interviews is een algemeen verslag gemaakt (blz. 121 en 122 van de door verweerder toegezonden stukken). In dat verslag staat – kort gezegd – het volgende. Van maandag 16 tot en met woensdag 18 december 2013 hebben de geselecteerde
Vici-kandidaten hun onderzoeksvoorstel gepresenteerd in een individueel interview. Hiertoe was de beoordelingscommissie opgesplitst in twee parallelle commissies (A en B), iedere dag bestaand uit wisselende samenstellingen van 10 tot 15 personen. Tussen de dagen en tussen de twee commissies was er een overlap in de aanwezige commissieleden, teneinde de beoordeling zo consistent mogelijk te laten zijn. De twee voorzitters hebben ieder een commissie voorgezeten. De twee parallelle commissies zijn wetenschapsbreed samengesteld, waarbij er wel zorg voor is gedragen dat de commissieleden met de meeste expertise op het vlak van een voorstel ook bij het betreffende interview aanwezig waren. Bovendien is er bij de indeling zoveel mogelijk voor gezorgd dat de commissieleden die voor de vergadering in november een preadvies over de uitgewerkte aanvraag hadden gegeven bij het interview aanwezig waren. Het waren deze preadviseurs die na de presentatie van de kandidaat de discussie startten. Het stond ieder commissielid tijdens de discussie met de kandidaat vrij vragen te stellen. Ter voorbereiding op de interviews ontvingen alle commissieleden voor de dag(en) dat zij aanwezig waren: de aanvragen (inclusief per aanvraag de lekensamenvatting bedoeld voor de brede commissie en een factsheet met informatie uit de aanvraag), de referentenrapporten, de weerwoorden, en de preadviezen die waren opgesteld in aanloop naar de novembervergadering. De opzet van de individuele interviews volgde telkens hetzelfde stramien in elk van de twee commissies: de kandidaat gaf een presentatie van maximaal 10 minuten, waarna de commissie gedurende 15 minuten in discussie trad met de kandidaat. Na telkens ongeveer drie interviews besprak de commissie deze interviews. Aan het einde van elke interviewdag gaf ieder commissielid individueel elk voorstel een cijfermatig oordeel tussen 1,0 (‘excellent’) en 9,0 (‘slecht’) op de drie beoordelingscriteria. Deze individuele cijfers (drie per voorstel) werden aan het eind van iedere dag in een Excelsheet ingevoerd, waarbij de scores per commissielid werden genormaliseerd. Sommige commissieleden hebben een ochtend in de ene en een middag in de andere commissie deelgenomen. Zij hebben hun scores voor het ochtenddeel al halverwege de dag ingeleverd. Op de laatste interviewdag ontstond de definitieve ranking van de voorstellen op basis van de eindscore per project. Aan het einde van de derde interviewdag hebben secretarissen de definitieve ranking voorgelegd aan de twee voorzitters en de waarnemend voorzitter. Daarna is de ranking via de mail nog aan de hele commissie voorgelegd samen met een motivering per voorstel. Uit de definitieve ranking met de bijbehorende cijfers vloeide na afloop van alle interviews een NWO-kwalificatie voort.
1.11
In de door de beoordelingscommissie gemaakte definitieve rangorde is de aanvraag van eiser geëindigd op plaats 47.
1.12
Op 22 januari 2014 heeft verweerder een vergadering gehouden en – kort gezegd – besloten om aan de beschikbare 31 plaatsen subsidie toe te kennen, overeenkomstig de prioritering van de beoordelingscommissie.
1.13
Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen.
1.14
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
1.15
Op 14 mei 2014 is eiser naar aanleiding van diens bezwaarschrift gehoord door de commissie bezwaarschriften NWO (commissie bezwaarschriften). Bij advies van 13 juni 2014 heeft deze commissie verweerder geadviseerd het primaire besluit te vervangen door een nieuw besluit met een verbeterde motivering.
2. Bij besluit van 25 juni 2014 heeft verweerder beslist op het bezwaarschrift van eiser. In dit besluit staat het volgende.
“(…)
Het Algemeen Bestuur van NWO neemt er notie van dat het voor de Commissie [bezwaarschriften] niet duidelijk is welke rol het interview – en de daarin ontstane onduidelijkheid over onder meer het normatief kader – heeft gespeeld in de grote duikeling in de beoordeling na het interview.
Onder overname van het advies van de Commissie [bezwaarschriften] verklaart het Algemeen Bestuur van NWO uw bezwaarschrift op dat punt gegrond en herroept het besluit van 3 februari 2014. Gelet hierop zal het Algemeen bestuur van NWO binnen vier weken na dagtekening van deze brief een nieuw besluit nemen met een verbeterde motivering op het genoemde punt. De overige bezwaargronden verklaart het Algemeen bestuur van NWO ongegrond.
(…)”
In het besluit van 22 juli 2014 staat het volgende.
“(…)
Naar aanleiding hiervan heeft de beoordelingscommissie, op verzoek van het Algemeen Bestuur, de motivering van haar beoordeling van uw onderzoeksvoorstel aangepast. De beoordelingscommissie heeft het volgende overwogen:

Kwaliteit van de onderzoeker

De commissie beoordeelt de kwaliteit van de onderzoeker als zeer goed, met een 2,5. (…)
De presentatie was helder. In de discussie werd blijk gegeven van goede kennis van het desbetreffende onderzoeksterrein, maar de beantwoording van de vragen tijdens de discussie was op punten niet overtuigend.

Kwaliteit van het onderzoek

De commissie beoordeelt het voorgestelde onderzoek als goed, met een 4,4. Het multidisciplinaire voorstel is wetenschappelijk en maatschappelijk zeer relevant en de doelstellingen zijn voldoende helder beschreven. De referenten zijn positief in hun eindoordelen, maar formuleren ook aarzelingen. In het weerwoord adresseert de kandidaat de kritiek van de referenten voldoende. Echter, in de discussie miste de commissie voldoende scherpte en overtuigingskracht, met name aangaande de vragen over de relatie tussen de ontwikkeling van het normatieve kader en de toepassing daarvan op de concrete cases. Voorafgaand aan het interview begreep de commissie dat het voorstel zich vooral richt op het ontwikkelen van een normatief kader. Naar aanleiding van de beantwoording van de vragen tijdens het interview concludeert de commissie echter dat het voorgestelde onderzoek zich vooral richt op de toepassing van de normatieve kaders. De focus die in het voorstel is aangebracht lijkt dus niet overeen te stemmen met de beantwoording van de vragen tijdens het interview. Daardoor is de precieze wetenschappelijke bijdrage van het voorstel onvoldoende over het voetlicht gekomen.

Kennisbenutting

(…) De referenten zijn over het algemeen positief over dit criterium en hebben, mede door het brede en belangwekkende netwerk van de kandidaat, vertrouwen in een hoge opbrengst. De commissie beoordeelt het met een 3,0.
De commissie beoordeelt de aanvraag als geheel met een 3,4.
Het Algemeen Bestuur is van mening dat deze motivering helder en toereikend is, zodat deze motivering in de plaats treedt van de eerder gegeven motivering en het Algemeen Bestuur zijn beslissing tot het niet honoreren van uw voorstel handhaaft.
(…)”
3. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit zich ten onrechte beperkt tot een oordeel over de gegrondheid van het bezwaar, zonder dat het een nieuwe beslissing bevat. Er is aldus sprake van een ongeoorloofde splitsing in de besluitvorming. Voor zover het bezwaar gegrond is verklaard, had verweerder een nieuw besluit moeten nemen. Nu dat niet is gebeurd, heeft verweerder gehandeld in strijd met vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 3 oktober 2001, ECLI:NL:RVS:2001:AL2329) en verwarring geschapen over de te volgen procedure, terwijl bijzondere redenen om het opnieuw in de zaak te voorzien te splitsen van de gegrondverklaring van het bezwaar ontbreken.
4. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder ten onrechte meent te kunnen volstaan met een verbeterde motivering. Het primaire besluit kan niet overeind blijven met een verbeterde motivering. Dit ligt ook besloten in het advies van de commissie bezwaarschriften. De kern van het advies is dat de grote discrepantie tussen de (zeer hoge) waarderingen van de referenten en de uiteindelijke waardering door de beoordelingscommissie ‘niet navolgbaar’ is. Deze kwalificatie moet in het licht van deze zaak worden opgevat als ‘onbegrijpelijk’. Aan de motivering kleeft dan ook een deugdelijkheidsprobleem, dat wil zeggen een materieel gebrek.
5. Over deze twee beroepsgronden overweegt de rechtbank als volgt.
6. De rechtbank is van oordeel dat het besluit van 25 juni 2014 en het besluit van
22 juli 2014 gezamenlijk het besluit op bezwaar vormen (hierna samen te noemen het bestreden besluit). Uit het karakter van de bezwaarschriftprocedure vloeit voort dat indien het bestuursorgaan na heroverweging tot de conclusie komt dat het aangevochten besluit niet in stand kan blijven, dit orgaan niet kan volstaan met (gedeeltelijke) gegrondverklaring van het bezwaarschrift. In dat geval dient voor het onjuist bevonden besluit een nieuw besluit in de plaats te worden gesteld, behoudens het geval waarin de enkele herroeping van het besluit voldoende is (zie de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2003, ECLI:NL:RVS: 2003:AF5983). Die uitzondering doet zich hier niet voor. Tussen de (gedeeltelijke) gegrondverklaring van het door eiser gemaakte bezwaar en de herroeping van het primaire besluit en de daarop volgende handhaving van de afwijzing van de aanvraag van eiser bestaat een onverbrekelijke samenhang. Dat eiser door deze handelwijze van verweerder in zijn (processuele) belangen is geschaad, is niet aannemelijk geworden.
7. De rechtbank deelt niet het standpunt van eiser dat verweerder niet kon volstaan met het nemen van een besluit op bezwaar en aldus de afwijzing van de aanvraag kon voorzien van een verbeterde motivering. Het advies van de commissie bezwaarschriften noopte verweerder niet tot het nemen van een nieuw primair besluit. Zoals verweerder in het verweerschrift terecht heeft opgemerkt, heeft de commissie bezwaarschriften niet geadviseerd de aanvraag van eiser opnieuw te beoordelen, maar geadviseerd het bestreden besluit te vervangen door een nieuw besluit met een verbeterde motivering.
8. Dit betekent dat de beroepsgronden falen.
9. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de beoordeling van het onderzoeksvoorstel ondeugdelijk is. Aan de aanvraag zijn scores toegekend die veel lager uitkwamen dan op basis van de oordelen van de referenten te verwachten was. Dat is een signaal dat de beoordeling niet deugdelijk is geweest. Eiser sluit niet uit dat er bij het vaststellen van de scores een fout is gemaakt.
10. Deze beroepsgrond faalt. Zoals de commissie bezwaarschriften in het door verweerder overgenomen advies terecht heeft uiteengezet, bestaat in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de (binnen NWO standaard) gehanteerde schaal tot een ondeugdelijke beoordeling van het onderzoeksvoorstel heeft geleid dan wel dat het vaststellen van de scores niet overeenkomstig de procedure is verlopen.
11. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de beoordeling rust op een ondeugdelijke motivering.
11.1
In de eerste plaats heeft eiser erop gewezen dat de onderbouwing te dun is omdat deze afkomstig is van Z. Z wijkt niet alleen af van de referenten, maar staat ook alleen als het preadvies wordt vergeleken met de andere preadviseurs.
11.2
In de tweede plaats heeft eiser erop gewezen dat de onderbouwing inhoudelijk onjuist is. Eiser heeft hiertoe uiteengezet dat Z zichzelf in het preadvies diskwalificeert en dat diens redenering niet juist is.
12. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de gehanteerde procedure zodanig onzorgvuldig is geweest dat verweerder niet op het advies van de commissie bezwaarschriften had mogen afgaan.
12.1
In de eerste plaats heeft eiser erop gewezen dat sprake is geweest van een zeer onevenwichtige invloed van het standpunt van slechts één lid van de beoordelingscommissie, namelijk Z. Volgens eiser vertoont zijn zaak een sterke overeenkomst met een zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van
25 februari 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BH3950). De door Z gebezigde formuleringen dragen veel te weinig het zakelijk karakter dat past bij de rol van preadviseur. Betoogd kan worden dat het interview met de beoordelingscommissie de functie heeft eventuele onduidelijkheden over het onderzoeksvoorstel weg te nemen. Daar kan tegen in worden gebracht dat in de referentenrapporten helemaal geen vraagtekens waren geplaatst over empirische aspecten. Als dan in het interview daar onverwacht een discussiepunt van wordt gemaakt, dan is de kritiek voor een aanvrager moeilijk te pareren. Eiser is tijdens het interview overvallen door de kritiek zoals deze bij Z leefde en heeft zich daartegen niet adequaat kunnen verweren.
12.2
In de tweede plaats heeft eiser erop gewezen dat de zorgvuldigheid afneemt naarmate de procedure vordert. In de referentenfase besteden experts op het vakgebied veel zorg aan het bestuderen van het voorstel en het zo goed mogelijk becommentariëren ervan. In de fase van de preadviezen ontbreekt de expertise op het vakgebied (in het geval van eiser ontbreekt zelfs de expertise binnen de discipline bijna geheel). De mogelijkheden van misverstaan of miswaardering nemen sterk toe, maar de mogelijkheden zich daartegen teweer te stellen, nemen juist af. In deze fase is er geen mogelijkheid van een weerwoord. Pas in het interview is er gelegenheid tot reactie op vragen. De tijd is daartoe echter beperkt, waardoor niet alle (kennelijke) bezwaren of vragen van de preadviseurs behandeld en weerlegd kunnen worden.
12.3
In beroep heeft eiser hieraan toegevoegd dat de commissie bezwaarschriften ten onrechte het bezwaar dat de beoordeling ondeugdelijk is geweest, heeft versmald tot kritiek op de gehanteerde schaal. Veel belangrijker dan kritiek op de schaal was de kritiek op de verhouding tussen de verschillende fasen van de procedure en meer in het bijzonder dat de fase waarin de aanvragen bij beoordelingscommissie liggen uiterst zwak is. De keuze voor een heel grote wetenschapsbreed samengestelde beoordelingscommissie heeft de wezenlijke nadelen dat de leden niet per se deskundig zijn op het betreffende wetenschapsgebied en dat een behoorlijke gelegenheid om te beraadslagen ontbreekt. Weliswaar heeft verweerder getracht tegemoet te komen aan deze praktische problemen door te werken met preadviezen die de oordeelsvorming door de beoordelingscommissie zouden moeten voorbereiden, maar die preadviezen zijn in de zaak van eiser uiterst summier, en op wat er wel staat is veel kritiek mogelijk. De uiteenzetting van de commissie bezwaarschriften dat nu eenmaal bekend was dat er een wetenschapsbrede beoordeling zou plaatsvinden en dat de nadelen daarvan ook gelden voor andere voorstellen, overtuigt niet. De grootte van de wetenschapsbrede samengestelde beoordelingscommissie (veertien personen) heeft in het geval van eiser ongelukkig uitgepakt.
12.4
In beroep heeft eiser hieraan voorts toegevoegd dat de fase in de beoordeling die heeft gezorgd voor de grote duikeling in de beoordeling ten opzichte van de referentenoordelen wordt gevormd door het interview. Eiser heeft aan de hand van zijn onderzoeksvoorstel uiteengezet dat de motivering in het bestreden besluit, inhoudende dat in het onderzoek vooral toepassing van normatieve kaders aan de orde zou zijn, onjuist is. Eiser acht het onbegrijpelijk dat de conclusie wordt getrokken dat onduidelijk is wat de wetenschappelijke bijdrage zal zijn. Als zijn standpunt over de beoogde wetenschappelijke bijdrage in het interview niet over het voetlicht is gekomen, dan antwoordt eiser: (-) dat het wel duidelijk uit het onderzoeksvoorstel blijkt, (-) dat hier sprake lijkt te zijn van een gebrek aan voorbereiding bij de leden van de beoordelingscommissie, (-) dat zich hier lijkt te wreken dat slechts één van het grote aantal aanwezige leden van de beoordelingscommissie jurist was, waardoor de beoordeling buitengewoon kwetsbaar wordt als de communicatie tussen die vragensteller en de aanvrager niet ideaal verloopt en (-) als de beoordelingscommissie van oordeel is dat de wetenschappelijke bijdrage niet voldoende over het voetlicht is gekomen, dan had dat kunnen leiden tot een enigszins lagere waardering dan die van de referenten, maar nooit aanleiding kunnen zijn om de fatale duikeling in de beoordeling te kunnen verklaren of rechtvaardigen. De klachten van eiser richten zich met name tegen het gewicht dat het interview in de beoordeling van zijn aanvraag heeft gekregen. Dat het gaat om een wetenschapsbrede beoordelingscommissie heeft in het geval van eiser blijkens de motivering in het bestreden besluit ertoe geleid dat zijn aanvraag onjuist is beoordeeld. Gelet op de transcriptie van het interview, gelegd naast de aangepaste motivering, kan het niet anders dan dat dit het gevolg is van een ongelukkige communicatie tussen aanvrager en met name één van de vragenstellers. Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat als juist deze vragensteller geen gunstige indruk aan het interview heeft overgehouden, dit – nu het ook nog eens de enige jurist in het gezelschap was – de stemming in de
beoordelingscommissie onevenredig in negatieve richting heeft beïnvloed. Eiser heeft ook in dit verband gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2009 (hiervoor aangehaald).
12.5
In beroep heeft eiser hieraan voorts toegevoegd dat de beoordelingscommissie helemaal geen vergelijking maakt, anders dan het toekennen van punten (net zoals de referenten hebben gedaan). De beoordelingscommissie is zelfs niet in staat een behoorlijke vergelijking te maken, want niet alle leden hebben dezelfde voorstellen gelezen en zijn ook niet aanwezig bij alle interviews. Om dat te compenseren worden de voorstellen van de verschillend samengestelde delen van de commissie op basis van cijfermatig uitgedrukte waarderingen in elkaar geschoven.
12.6
In beroep (en meer in het bijzonder in zijn brief van 16 oktober 2014) heeft eiser hieraan voorts toegevoegd dat uit de nader ingediende stukken valt op te maken dat het feitelijk slechts één lid van de beoordelingscommissie betreft die bij de formulering van de motivering is betrokken, terwijl de uiteindelijke motivering door de technisch voorzitter is bekrachtigd. Het kan niet anders dan dat het hier gaat om Z, die ook de gewraakte vragen heeft gesteld tijdens het interview. Z blijkt tevens betrokken te zijn geweest bij het opstellen van het verweerschrift van verweerder in de bezwaarprocedure, waarmee hij een onevenredige invloed op het verloop van de procedure heeft gehad. Het beeld sluit aan bij het proefschrift over NWO selectie-interviews van P. van Arensbergen. Eiser heeft ook in dit verband gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2009 (hiervoor aangehaald).
13. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de motivering van het bestreden besluit tekortschiet. Volgens eiser is onvoldoende ingegaan op de rapporten van de referenten en is de gegeven motivering ook los daarvan te summier. Het ligt voor de hand om in de preadviezen de referentenrapporten als uitgangspunt te nemen. Die rapporten zijn uitgebreid gemotiveerd en afkomstig van deskundigen op het onderzoeksterrein.
13.1
Eiser heeft hieraan in beroep toegevoegd dat hij zich afvraagt of de beoordelingscommissie de motivering van haar beoordeling heeft aangepast en meer in het bijzonder of deze commissie inderdaad opnieuw bij elkaar is geweest en, zo nee, op welke wijze de leden van de commissie dan hebben beraadslaagd. Het lijkt alsof hier een collegiaal genomen (heroverwogen) besluit wordt gepretendeerd hoewel daar wellicht niet van kan worden gesproken.
14. Over deze beroepsgronden overweegt de rechtbank als volgt.
15. Zoals volgt uit jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van
13 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1246) komt verweerder bij het toekennen van een Veni-, Vidi- of Vici-subsidie beleidsvrijheid toe en heeft verweerder beoordelingsvrijheid bij de waardering van de onderzoeksvoorstellen van de individuele aanvragers. Het bestreden besluit moet daarom door de rechter terughoudend worden getoetst. De rechter dient te toetsen of verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en of dat besluit in strijd met de wet of een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is genomen. Hierbij dient de rechter mede de zorgvuldigheid van de gevolgde selectieprocedure en de inzichtelijkheid en toereikendheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering in zijn oordeel te betrekken.
16. De rechtbank is van oordeel dat in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen grond bestaat voor de conclusie dat verweerder niet in redelijkheid tot de gekozen beoordelingsprocedure heeft kunnen komen zoals beschreven in de brochure en zoals hiervoor weergegeven onder 1.3 (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 mei 2004, ECLI:NL:RVS:2004: AO9737). In de brochure staat beschreven dat het gaat om een wetenschapsbrede beoordeling en dat de beoordelingscommissie die de aanvragen beoordeelt is samengesteld uit leden die uiteenlopende wetenschapsdisciplines vertegenwoordigen. Dat, zoals eiser heeft aangevoerd, daaraan de door hem genoemde wezenlijke nadelen zijn verbonden, betekent niet dat verweerder niet in redelijkheid voor een wetenschapsbrede beoordeling heeft kunnen kiezen. In de brochure staat immers ook beschreven dat bij het schrijven van de aanvraag met die brede samenstelling rekening gehouden moet worden en dat die aanvraag dus toegankelijk moet zijn voor commissieleden uit geheel andere wetenschapsdisciplines, zodat, zoals de commissie bezwaarschriften terecht heeft uiteengezet, eiser daarvan dus op de hoogte was en de door hem genoemde nadelen ook voor andere deelnemers gelden. Mede in dit licht bestaat geen grond voor de conclusie dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen bepalen dat de beoordelingscommissie definitief adviseert over de aanvragen aan verweerder en niet de referenten. Weliswaar heeft eiser erop gewezen dat de referenten experts zijn op het betreffende vakgebied en dat zij veel zorg besteden aan het bestuderen van het onderzoeksvoorstel en het becommentariëren ervan. Maar daar staat tegenover dat, zoals verweerder in het verweerschrift terecht heeft uiteengezet, een referent slechts een oordeel geeft over een individuele aanvraag en geen zicht heeft op de kwaliteit van de overige ingediende aanvragen, terwijl de beoordelingscommissie dat zicht wel heeft en op basis van de aanvraag, de referentenoordelen, het weerwoord, de preadviezen en het interview een zelfstandige afweging maakt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2013 (hiervoor aangehaald) volgt bovendien dat verweerder in de beoordelingsprocedure voor een subsidie als hier aan de orde veel gewicht mag toekennen aan het optreden van een aanvrager tijdens het interview. Tot slot deelt de rechtbank niet het standpunt van eiser dat de beoordelingscommissie helemaal geen vergelijking maakt. Uit het hiervoor onder 1.10 weergegeven algemeen verslag van de gehouden interviews staat beschreven op welke wijze de beoordelingscommissie bij de beoordeling van de aanvragen te werk is gegaan en op welke wijze zij de aanvragen heeft vergeleken en beoordeeld. Dat niet alle leden van de beoordelingscommissie dezelfde onderzoeksvoorstellen hebben gelezen en alle interviews hebben bijgewoond, neemt niet weg dat verweerder op basis van de in het verslag beschreven werkwijze tot een zorgvuldige vergelijking en vervolgens tot een zorgvuldige ranking kon komen.
17. De rechtbank stelt vervolgens vast dat niet in geschil is dat de aanvraag van eiser overeenkomstig de in de brochure beschreven procedure is behandeld. Voor het oordeel dat bij de beoordeling van de aanvraag van eiser door de beoordelingscommissie dan wel door verweerder onzorgvuldig is gehandeld, bestaat in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen grond. De omstandigheid dat Z zijn preadvies afsluit met het plaatsen van vijf vraagtekens, is onvoldoende voor het oordeel dat Z over het geheel genomen geen blijk heeft gegeven van een zakelijke afstandelijkheid die van hem als preadviseur en lid van de beoordelingscommissie mag worden verwacht. Anders dan in de zaak die heeft geleid tot de door eiser in dit verband aangehaalde uitspraak van de Afdeling, kan voorts uit het transcript van het interview met eiser niet worden afgeleid dat Z het verloop daarvan overwegend heeft bepaald dan wel dat diens vraagstelling niet op alle onderdelen blijk geeft van de zakelijke afstandelijkheid en de helderheid die in het kader van een interview als dit verwacht mag worden. Zoals verweerder in zijn brief van 28 oktober 2014 terecht heeft opgemerkt, blijkt uit het transcript dat er door drie leden van de beoordelingscommissie in totaal negen vragen zijn gesteld, waarvan drie door Z, zodat, ook gezien dat transcript, niet kan worden staande gehouden dat Z bepalend is geweest voor het verloop van het interview. Dat Z in zijn preadvies anders dan de referenten vraagtekens heeft geplaatst bij de empirische aspecten van het onderzoek en dat Z hierover tijdens het interview vragen heeft gesteld waardoor eiser zich overvallen voelde, laat onverlet dat van eiser in het kader van een subsidie als hier aan de orde, die bestemd is voor excellente senioronderzoekers, waarover een wetenschapsbrede beoordelingscommissie moet adviseren, mag worden verwacht dat hij in de toegemeten tijd eventuele onduidelijkheden kan wegnemen en ook leden van de beoordelingscommissie uit een andere discipline kan overtuigen van zijn onderzoeksvoorstel. De beschikbare gedingstukken bieden voorts geen aanknopingspunt voor de conclusie dat Z de stemming in de beoordelingscommissie negatief heeft beïnvloed, dan wel dat leden van de beoordelingscommissie zich onvoldoende hebben voorbereid op de zaak van eiser. Dat de grootte van de beoordelingscommissie van veertien personen juist in zijn geval onevenredig heeft uitgepakt, heeft eiser onvoldoende duidelijk gemaakt. Voor zover al moet worden aangenomen dat verweerder Z heeft geraadpleegd over de motivering van de afwijzing van de aanvraag, moet worden geoordeeld dat daaraan niet de betekenis kan worden toegekend die eiser daaraan toegekend wenst te zien. Verweerder heeft hierover in zijn brief van 28 oktober 2014 terecht opgemerkt dat reeds uit de cijfermatige beoordeling na het interview een score ontstaat waaruit de ranking voortvloeit. Bovendien heeft de technische voorzitter van de Vici-commissie in het door verweerder bij die brief overgelegde e-mailbericht van 12 oktober 2014 meegedeeld dat de in het bestreden besluit vermelde motivering in lijn is met wat de commissieleden tijdens de vergadering hebben gezegd en hun oordeel goed weergeeft.
18. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Met de motivering van de beoordelingscommissie, zoals weergegeven in het bestreden besluit, heeft verweerder voldoende inzichtelijk gemaakt waarom een lagere score is toegekend aan de aanvraag van eiser, die daardoor is gezakt naar plaats 47 in de prioritering. Voor zover eiser zich afvraagt of de beoordelingscommissie de motivering van haar beoordeling heeft aangepast en meer in het bijzonder of deze commissie inderdaad opnieuw bij elkaar is geweest en, zo nee, op welke wijze de leden van de commissie dan hebben beraadslaagd, moet worden geoordeeld dat de beoordelingscommissie de aanvraag van eiser niet opnieuw heeft beoordeeld, maar dat zij de motivering van de afwijzing van de aanvraag heeft aangepast. Zoals hiervoor reeds overwogen, heeft de technische voorzitter van de Vici-commissie meegedeeld dat die motivering in lijn is met wat de commissieleden tijdens de vergadering hebben gezegd en hun oordeel goed weergeeft. Dat die motivering te dun is omdat het slechts afkomstig is van Z, is dan ook onjuist.
19. Meer in het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt. Onder verwijzing naar meergenoemde uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2013, is de rechtbank van oordeel dat aan het optreden van eiser in het interview veel gewicht mag worden toegekend. Uit de motivering van de beoordelingscommissie komt naar voren dat de beantwoording van de vragen tijdens de discussie op punten niet overtuigend was en dat de commissie voldoende scherpte en overtuigingskracht miste, met name aangaande de vragen over de relatie tussen de ontwikkeling van het normatieve kader en de toepassing daarvan op de concrete cases. Voorts komt naar voren dat de beoordelingscommissie voorafgaand aan het interview begreep dat het voorstel zich vooral richt op het ontwikkelen van een normatief kader. Naar aanleiding van de beantwoording van de vragen tijdens het interview concludeert de beoordelingscommissie echter dat het voorgestelde onderzoek zich vooral richt op de toepassing van de normatieve kaders. Volgens de beoordelingscommissie lijkt de focus die in het voorstel is aangebracht dus niet overeen te stemmen met de beantwoording van de vragen tijdens het interview. Daardoor is de precieze wetenschappelijke bijdrage van het voorstel onvoldoende over het voetlicht gekomen, aldus de motivering van de beoordelingscommissie. De rechtbank acht deze motivering voldoende inzichtelijk en niet onbegrijpelijk. Voor zover eiser aan de hand van zijn onderzoeksvoorstel betoogt dat onjuist is dat in het onderzoek vooral toepassing van normatieve kaders aan de orde zou zijn en aldus onbegrijpelijk is dat onduidelijk is wat de wetenschappelijke bijdrage zal zijn, moet worden geoordeeld dat aan dit betoog niet de waarde kan worden gehecht die eiser daaraan gehecht wenst te zien, omdat eiser die onduidelijkheid tijdens het interview had moeten wegnemen. Voor zover eiser betoogt dat als de beoordelingscommissie van oordeel is dat de wetenschappelijke bijdrage niet voldoende over het voetlicht is gekomen, dat nooit een verklaring of rechtvaardiging kan zijn voor de fatale duikeling in de beoordeling, moet worden geoordeeld dat dit betoog faalt, reeds omdat de beoordelingscommissie de aanvraag van eiser heeft vergeleken met andere aanvragen. Aan de positieve oordelen van de referenten over het normatief kader komt in dit verband geen doorslaggevende betekenis toe, omdat, zoals hiervoor reeds overwogen, referenten slechts een oordeel geven over een individuele aanvraag en geen zicht hebben op de kwaliteit van de overige ingediende aanvragen, terwijl de beoordelingscommissie dat zicht wel heeft en op basis van de aanvraag, de referentenoordelen, het weerwoord, de preadviezen en het interview een zelfstandige afweging maakt.
20. Dit betekent dat ook deze beroepsgronden niet slagen.
21. Het beroep is dus ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, voorzitter, en mr. H.M.H. de Koning en mr. J.T.M. Nijenhof, leden, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.