200805191/1.
Datum uitspraak: 26 augustus 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 08/19752 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 30 juni 2008 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 21 mei 2008 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 juni 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 juli 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zicht op uitzetting voor etnisch Armeniërs naar Azerbeidzjan ontbreekt omdat uit de brief van 10 juli 2003 van de minister van Buitenlandse Zaken volgt dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten in de periode van september 1997 tot 10 juli 2003 geen laissez-passer aan etnisch Armeniërs hebben verstrekt - terwijl deze in die periode wel aan andere Azerbeidzjaanse onderdanen zijn verstrekt -, haar niet is gebleken dat na 10 juli 2003 dit wel het geval zou zijn geweest en volgens het algemeen ambtsbericht inzake Azerbeidzjan van de minister van oktober 2007 geen etnisch Armeense mannen van jonger dan 60 jaar in Azerbeidzjan woonachtig zijn.
Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank aldus miskend dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten niet hebben aangegeven dat voor Azerbeidzjaanse onderdanen met een bepaalde etnische achtergrond geen reisdocumenten worden afgegeven en dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraken van 9 juli 2004 in zaak nr. 200403838/1 (JV 2004/337) en van 20 oktober 2004 in zaak nr. 20040721/1 (JV 2004/476), geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van deze autoriteiten dat iedere Azerbeidzjaanse staatsburger het recht heeft terug te keren, waarbij etniciteit bij documentafgifte geen rol speelt. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden in verband waarmee bij voorbaat moet worden aangenomen dat de vreemdeling niet tot Azerbeidzjan zal worden toegelaten, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Zoals de Afdeling eerder in voormelde uitspraak van 9 juli 2004 heeft overwogen, blijkt uit een tweetal brieven van de minister van Buitenlandse Zaken van 28 april en 21 juni 2004 dat de Azerbeidzjaanse vice-minister van Buitenlandse Zaken heeft verklaard dat iedere Azerbeidzjaanse staatsburger het recht heeft naar Azerbeidzjan terug te keren, ongeacht de etniciteit van betrokkene en etniciteit geen rol speelt bij documentafgifte.
2.1.2. Niet is gebleken dat die informatie niet langer meer juist kan worden geacht. De rechtbank heeft niet, althans onvoldoende, onderkend dat de door de rechtbank in haar oordeel betrokken omstandigheden, al aangenomen dat die omstandigheden zich inderdaad voordoen, op zichzelf niet betekenen dat bij voorbaat moet worden aangenomen dat die autoriteiten ook niet bereid zijn een reisdocument te verstrekken indien de desbetreffende vreemdeling volledige en juiste informatie verstrekt en het door hen te verrichten onderzoek niet frustreert.
Het verzoek om afgifte van een laissez-passer voor de vreemdeling is door de Azerbeidzjaanse autoriteiten in behandeling genomen en voor 4 augustus 2008 stond een presentatie in persoon bij deze autoriteiten gepland. Reeds nu op dit verzoek nog niet is beslist en niet is gebleken van feiten of omstandigheden, in verband waarmee bij voorbaat moet worden aangenomen dat de vreemdeling niet tot Azerbeidzjan zal worden toegelaten, bestaat er geen grond voor het oordeel dat zicht op uitzetting voor de vreemdeling ontbreekt.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgrond blijkens het hiervoor overwogene geen aanleiding geeft voor een ander oordeel, het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 21 mei 2008 alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 30 juni 2008 in zaak nr. 08/19752;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Roosmalen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2008
343-550.
Verzonden: 26 augustus 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak