ECLI:NL:RVS:2008:BD7323

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708671/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van gronden onder de Wet voorkeursrecht gemeenten door de raad van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 november 2007. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, dat was ingesteld tegen een besluit van de raad van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle. Dit besluit, genomen op 6 oktober 2005, hield in dat percelen, waaronder die van [appellant], werden aangewezen als gronden waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) van toepassing zijn. De raad had eerder, op 31 januari 2006, deze percelen al aangewezen, en het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit werd ongegrond verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 juni 2008 behandeld. [appellant] betwistte dat de aanwijzing van de percelen op een juiste grondslag was gebaseerd, en voerde aan dat het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas onvoldoende basis bood voor de aanwijzing, omdat de gronden gedeeltelijk een agrarische bestemming zouden hebben. De Afdeling oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de gronden een niet-agrarische bestemming hadden en dat het gebruik van de gronden afweek van het plan. Het betoog van [appellant] werd verworpen.

Daarnaast stelde [appellant] dat er geen belangenafweging was gemaakt door de rechtbank, wat volgens hem zijn bedrijfsvoering ernstig schaadde. De Afdeling oordeelde dat de wetgever bij de totstandkoming van de Wvg al een belangenafweging had gemaakt tussen het algemene belang en de financiële belangen van grondeigenaren. De Afdeling bevestigde dat de raad in redelijkheid het algemeen belang zwaarder kon laten wegen dan het individuele belang van [appellant].

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200708671/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/9622 van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 november 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle (hierna: het college) aan de raad van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle (hierna: de raad) voorgesteld om percelen, waaronder percelen van [appellant], aan te wijzen als gronden waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) van toepassing zijn.
Bij besluit van 31 januari 2005 (lees: 2006) heeft de raad percelen, waaronder percelen van [appellant], aangewezen als gronden waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn.
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 28 november 2006, heeft de raad, voor zover thans van belang, het door [appellant] tegen het besluit van 6 oktober 2005 gemaakte bezwaar, dat wordt geacht te zijn gericht tegen het besluit van 31 januari 2006, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 november 2007, verzonden op 23 november 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2008.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2008, waar de raad, vertegenwoordigd door ing. J. de Vries, drs. H. Helleman, D. van der Schaaf en C. van Rooij, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wvg, kunnen bij besluit van de gemeenteraad gronden, begrepen in een structuurplan, waarbij aanwijzingen zijn gegeven voor de bestemming, of in een bestemmingsplan, worden aangewezen als gronden, waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van toepassing zijn.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel komen voor een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid alleen in aanmerking de gronden, waaraan bij het structuurplan, onderscheidenlijk het bestemmingsplan een niet-agrarische bestemming is toegedacht, onderscheidenlijk gegeven en waarvan het gebruik afwijkt van dat plan.
2.2. De raad heeft de aanwijzing van de percelen gebaseerd op het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (hierna: het structuurplan), welk plan een beschrijving geeft van de toekomstige ontwikkelingen in de Zuidplaspolder, een gebied tussen Rotterdam, Zoetermeer en Gouda.
2.3. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat voldaan is aan de voorwaarden voor het opleggen van een voorkeursrecht. Hij voert aan dat het structuurplan daartoe onvoldoende grondslag biedt, omdat daarin de aangewezen gronden gedeeltelijk een agrarische bestemming houden.
2.3.1. Ter zitting heeft de Afdeling met de raad vastgesteld dat de gronden van [appellant] in het structuurplan de aanduiding "Nieuw: accent wonen (aan bestaande kernen)" hebben. Uitgaande van deze aanduiding, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat aan de gronden een niet-agrarische bestemming is toegedacht en dat het gebruik van de gronden afwijkt van het plan. De toegedachte niet-agrarische bestemming is bovendien voldoende concreet. Het betoog van [appellant] slaagt niet.
2.4. [appellant] stelt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat geen belangenafweging is gemaakt. Volgens [appellant] wordt hij ernstig in zijn bedrijfsvoering geschaad.
2.4.1. Dienaangaande heeft de rechtbank met juistheid, in aansluiting op de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2004 in zaak nr.
200305022/1, overwogen, dat de wetgever zelf bij de totstandkoming van de Wvg het met het vestigen van een voorkeursrecht te dienen algemene belang heeft afgewogen tegen het (individuele) financiële belang van de betrokken grondeigenaren, zodat het enkele financiële belang niet meer afzonderlijk in de afweging behoeft te worden betrokken. De Afdeling ziet dan ook, evenmin als de rechtbank, grond voor het oordeel dat de raad bij de beslissing op bezwaar niet in redelijkheid het algemeen belang dat met de aanwijzing is gediend van groter gewicht heeft kunnen achten dan het individuele belang van [appellant].
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. G.J. van Muijen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2008
350.