ECLI:NL:RVS:2007:BC0027
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- H. Troostwijk
- T.M.A. Claessens
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting
In deze zaak heeft de Raad van State op 4 december 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling die op 22 augustus 2007 opnieuw in bewaring was gesteld. De staatssecretaris van Justitie had de eerdere bewaring opgeheven op 5 april 2007, omdat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn was. De rechtbank had in haar uitspraak van 5 oktober 2007 geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er zicht op uitzetting was, en had de opheffing van de maatregel bevolen en schadevergoeding toegekend aan de vreemdeling.
De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er bij de nieuwe inbewaringstelling opnieuw moest worden gekeken naar de feiten en omstandigheden die ten tijde van de eerdere opheffing van de maatregel golden. De Raad stelde vast dat de staatssecretaris, door de eerdere bewaring op te heffen, had voldaan aan de uitspraak van 5 april 2007. Het besluit van 22 augustus 2007 was een nieuw besluit na de opheffing van de eerdere bewaring, en de rechtbank had niet onderkend dat er geen sprake was van verlengde besluitvorming in dezelfde zaak.
De Raad van State concludeerde dat er aanknopingspunten waren voor het oordeel dat er thans zicht op uitzetting was, en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de opgelegde maatregel onrechtmatig was. Het hoger beroep van de staatssecretaris werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 22 augustus 2007 werd ongegrond verklaard. Er werd geen schadevergoeding toegekend en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.