ECLI:NL:RVS:2007:BB9995
Raad van State
- Hoger beroep
- T.M.A. Claessens
- C.H.M. van Altena
- M.A.A. Mondt-Schouten
- Rechtspraak.nl
Ongewenstverklaring en bekendmaking van besluiten in het vreemdelingenrecht
In deze zaak gaat het om de ongewenstverklaring van de appellant door de staatssecretaris van Justitie, die op 6 mei 2002 heeft plaatsgevonden. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit bezwaar is door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op 15 augustus 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 31 mei 2007 het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 4 december 2007 is behandeld.
De Raad van State oordeelt dat de bekendmaking van het besluit van 6 mei 2002 op een andere geschikte wijze heeft plaatsgevonden, zoals bedoeld in artikel 3:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De publicatie in de Staatscourant op 18 juni 2002 wordt als voldoende beschouwd, ondanks dat het besluit later ook persoonlijk aan de appellant is uitgereikt. De Raad stelt vast dat het bezwaarschrift van de appellant, dat op 13 oktober 2005 is ingediend, buiten de bezwaartermijn is ingediend. De appellant had de wijziging van zijn woon- of verblijfplaats moeten doorgeven, en het niet doen hiervan komt voor zijn risico.
De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de appellant gegrond. Het besluit van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie wordt vernietigd, en het bezwaar van de appellant tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie wordt niet-ontvankelijk verklaard. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant en het griffierecht. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde besluit.