ECLI:NL:RVS:2007:BA0587
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- T.M.A. Claessens
- R. van der Spoel
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel en rechtsbeginselen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, die op 4 juli 2006 een eerdere afwijzing van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris had vernietigd. De vreemdeling, mede ten behoeve van haar kinderen, had in 2002 een aanvraag ingediend die was afgewezen. De minister had deze afwijzing in 2004 ingetrokken, maar in 2005 opnieuw afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister bij deze afwijzing in strijd had gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De minister stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het besluit van 16 maart 2005 tot stand was gekomen in strijd met deze beginselen. Hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat de geloofwaardigheid van het relaas van de vreemdeling bij de afwijzing van het besluit van 16 maart 2005 had moeten worden betrokken, terwijl er geen gewijzigde omstandigheden waren ten opzichte van het eerdere besluit van 22 februari 2002. De Raad van State oordeelde dat de grief van de minister slaagde, en verklaarde het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. De proceskosten in hoger beroep werden vastgesteld op € 322,00, en de rechtbank werd opgedragen te beslissen over de vergoeding van deze kosten.