ECLI:NL:RVS:2006:AZ4265

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606503/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Oosting
  • J. Verbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit college van gedeputeerde staten van Fryslân inzake bestemmingsplan St. Annaparochie

Op 4 december 2006 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het betreft een geschil over het bestemmingsplan 'St. Annaparochie', vastgesteld door de gemeenteraad van het Bildt op 22 december 2005. Verzoekers, bestaande uit vier personen en/of entiteiten, hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Fryslân, dat op 18 juli 2006 heeft plaatsgevonden. De verzoekers hebben de Voorzitter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen om onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plandeel met de bestemming 'Wooncentrum (WC)' te voorkomen.

De Voorzitter heeft de zaak op 21 november 2006 ter zitting behandeld, waarbij de verzoekers werden vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda en ing. U.K. Jonker, en de verweerder door A.P. Hoekstra. De gemeenteraad was vertegenwoordigd door P.W. Woudstra en W. Terpstra. De verzoekers hebben aangevoerd dat de uitbreiding van het woonzorgcomplex hun bedrijfsvoering ernstig zal belemmeren, omdat zij niet meer kunnen voldoen aan de geluidsnormen van het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieuhinder. Daarnaast stellen zij dat er geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd door de uitbreiding van het woonzorgcomplex.

De Voorzitter heeft overwogen dat de aangevoerde bezwaren niet voldoende zijn om een voorlopige voorziening te treffen, maar heeft wel geconstateerd dat er onduidelijkheid bestaat over de toekomstige geluidssituatie ter plaatse. Gezien de onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plandeel, heeft de Voorzitter besloten het bestreden besluit te schorsen. Tevens is het college van gedeputeerde staten van Fryslân veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoekers. De uitspraak is openbaar gedaan op 4 december 2006.

Uitspraak

200606503/2.
Datum uitspraak: 4 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A], [verzoeker B], [verzoekster C] en [verzoekster D], wonend, respectievelijk gevestigd, te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2005 heeft de gemeenteraad van het Bildt het bestemmingsplan "St. Annaparochie" vastgesteld.
Bij besluit van 18 juli 2006, kenmerk 643642, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 4 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 5 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 november 2006, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda en bijgestaan door ing. U.K. Jonker, en verweerder, vertegenwoordigd door A.P. Hoekstra, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door P.W. Woudstra en W. Terpstra, ambtenaren van de gemeente.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het plan voorziet in een planologische regeling voor de kern St. Annaparochie en maakt onder meer een uitbreiding mogelijk van het zogenoemde woonzorgcomplex "De Beuckelaer" met seniorenwoningen aan de Cingel.
2.3.    Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Wooncentrum (WC)", voor zover dat voorziet in de uitbreiding van het woonzorgcomplex, en beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plandeel te voorkomen. Daartoe voeren zij, naast enkele formele bezwaren, onder meer aan dat de uitbreiding van het woonzorgcomplex hun bedrijfsvoering ernstig zal belemmeren, aangezien hun bedrijf als gevolg van deze uitbreiding niet meer kan voldoen aan de in het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieuhinder (hierna: het Besluit) vervatte geluidsnormen. Voorts voeren zij aan dat door de uitbreiding van het woonzorgcomplex richting het laad- en lospunt van hun bedrijf ter plaatse van de seniorenwoningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
2.4.    Verweerder heeft het voormelde plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het goedgekeurd. Hij stelt dat de situatie ter plaatse zal verbeteren omdat de afstand tussen het laad- en lospunt en de voorziene woningen groter zal zijn dan de afstand die tussen dit punt en de intussen afgebroken woningen aan de Cingel bestond en dat door het bedrijf met enige aanvullende maatregelen kan worden voldaan aan de geluidsnormen van het Besluit.
2.5.    De Voorzitter ziet in de aangevoerde formele bezwaren geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien voorshands niet is gebleken dat de wettelijke procedure niet of onjuist is gevolgd, en evenmin van onregelmatigheden als gevolg waarvan verzoekers in hun belangen zouden kunnen zijn geschaad.
2.6.     Tussen partijen is niet in geschil dat het bedrijf van verzoekers thans onder de werking van het Besluit valt. In het in opdracht van verzoekers opgestelde rapport "Akoestisch onderzoek [verzoekster C] in [plaats]" van adviesbureau "Stroop raadgevende ingenieurs b.v." van 18 juli 2005 staat dat als gevolg van de voorziene bebouwing op ongeveer 15 meter afstand van het bedrijf niet meer kan worden voldaan aan de in het Besluit vervatte geluidsnormen. Verweerder heeft bij de vraag of ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en bij de vraag of de bedrijfsvoering niet onevenredig wordt belemmerd betrokken dat op een kortere afstand dan 15 meter tot het bedrijf reeds woningen aanwezig zijn geweest. Deze woningen zijn in december 2004 afgebroken. Vast staat dat het bedrijf op dat moment niet heeft beschikt over een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer. De stukken, waaronder voormeld rapport, en het verhandelde ter zitting hebben bij de Voorzitter onduidelijkheid laten bestaan omtrent de toekomstige geluidssituatie ter plaatse en de wijze waarop verweerder deze in dit geval heeft beoordeeld. De Voorzitter acht hiernaar nader onderzoek aangewezen. In verband hiermee acht de Voorzitter, gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plandeel met de bestemming "Wooncentrum (WC)", voor zover dat voorziet in de uitbreiding van het woonzorgcomplex, termen aanwezig het bestreden besluit in zoverre bij voorlopige voorziening te schorsen.
2.7.    Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek in te willigen.
2.8.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 18 juli 2006, kenmerk 643642, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wooncentrum (WC)", zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart;
II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Fryslân aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de provincie Fryslân aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting     w.g. Verbeek
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2006
388-459.
plankaart