ECLI:NL:RBLEE:2007:BA3452

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
16 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1178,06/1179,06/1180
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor verpleeghuis met aanleunwoningen en vrijstelling WRO

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 16 april 2007 uitspraak gedaan over de bouwvergunning voor een verpleeghuis met aanleunwoningen in Sint Annaparochie. De eisers, waaronder Wassenaar Supermarkten bv en Gebroeders Wassenaar Holding bv, hebben bezwaar gemaakt tegen de verlening van de bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Het Bildt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers in hun bezwaren onder andere aanvoerden dat de vergunning onbevoegd was verleend, dat er geen goede ruimtelijke onderbouwing was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de belangen van de nabijgelegen supermarkt. De rechtbank heeft de processtukken en de argumenten van beide partijen zorgvuldig bestudeerd.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente bij de verlening van de vergunning de juiste procedures had gevolgd en dat de vrijstelling van het bestemmingsplan op basis van artikel 19 lid 2 WRO rechtmatig was. De rechtbank benadrukte dat de gemeenteraad de bevoegdheid heeft om vrijstelling te verlenen mits er een goede ruimtelijke onderbouwing is. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de zorginstellingen, die een dringende behoefte aan het zorgcentrum hadden, zwaarder wogen dan de bezwaren van de eisers. De rechtbank verklaarde de beroepen van de eisers ongegrond en bevestigde de beslissing van de gemeente om de bouwvergunning te verlenen.

De uitspraak is van belang voor de toepassing van de Woningwet en de Wet op de Ruimtelijke Ordening, vooral in situaties waar de belangen van zorginstellingen en de ruimtelijke ordening tegen elkaar moeten worden afgewogen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de eisers voldoende gelegenheid hebben gehad om hun bezwaren kenbaar te maken, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06/1178, 06/1180 en 06/1179
uitspraak van 16 april 2007 van de meervoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen
[naam], [naam], Wassenaar Supermarkten bv en Gebroeders Wassenaar Holding bv,
wonende dan wel gevestigd te Sint Annaparochie,
gemachtigde: mr. E. Wiarda, werkzaam bij Langhout en Wiarda juristen te Oranjewoud,
De Verfhoek v.o.f. Beimers, mede namens 26 anderen,
gevestigd te Sint Annaparochie,
gemachtigde: prof. mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam,
[naam],
wonende te Sint Annaparochie,
eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Het Bildt,
verweerder,
gemachtigden: W. Terpstra, werkzaam bij verweerders gemeente, en P.J. Woudstra, werkzaam bij Buro Vijn te Oenkerk.
Procesverloop
Bij brief van 30 maart 2006 heeft verweerder eisers mededeling gedaan van zijn besluit betreffende de toepassing van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de Woningwet. Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaarschriften van eisers tegen de verlening van een bouwvergunning eerste fase voor de bouw van een verpleeghuis met aanleunwoningen te Sint Annaparochie ongegrond verklaard.
Eisers hebben bij afzonderlijke brieven van 8 mei 2006 en van 11 mei 2006 beroep ingesteld tegen dat besluit. In een bijlage bij het beroepschrift van De Verfhoek v.o.f. Beimers zijn 26 eisers nader genoemd.
Bij brief van 5 januari 2007 hebben eisers nadere stukken in het geding gebracht. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn gevoegd ter zitting behandeld op 18 januari 2007. [naam] en [naam] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en door ing.[naam], werkzaam bij Stroop raadgevende ingenieurs bv. Namens De Verfhoek v.o.f. Beimers is bovengenoemde gemachtigde verschenen. Tevens is verschenen de heer [naam]. Verweerder is verschenen bij bovengenoemde gemachtigden, bijgestaan door ir. M.T. Dijkstra, werkzaam bij Lichtveld Buis en Partners. De derde-belanghebbenden Zorggroep Noorderbreedte, gevestigd te Leeuwarden, en Wonen Noordwest Friesland, gevestigd te Sint Annaparochie, hebben zich doen vertegenwoordigen door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden. [naam] is namens de raad van bestuur van de Zorggroep Noorderbreedte verschenen. Ten slotte is namens Gedeputeerde Staten van de provincie Frylân (GS) verschenen H.P. Hoekstra.
Motivering
De rechtbank baseert zich bij haar oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Op 1 maart 2005 heeft verweerder van Zorggroep Noorderbreedte en Wonen Noordwest Friesland een aanvraag om verlening van een reguliere bouwvergunning eerste fase ontvangen ten behoeve van de bouw van een verpleeghuis met aanleunwoningen op het perceel plaatselijk bekend Cingel 2 - 46 te Sint Annaparochie en kadastraal bekend gemeente Sint Annaparochie, sectie C, nummers 2194DLS, 2328 en 2329DLS.
Bij besluit van 2 augustus 2005 heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend, onder gelijktijdige verlening van vrijstelling van het bestemmingsplan en na verkregen toestemming als bedoeld in art. 19 lid 2 WRO van GS van 12 juli 2005.
Eisers hebben bij afzonderlijke brieven tijdig bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 augustus 2005. Na behandeling door de commissie van advies voor bezwaarschriften van de gemeente Het Bildt op 10 januari 2006, heeft verweerder conform het advies van deze commissie de bezwaren ongegrond verklaard. Hiertegen hebben eisers beroep ingesteld.
Eisers hebben zich in hun beroepschriften op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte een bouwvergunning eerste fase heeft verleend en voeren daartoe het volgende aan. Verweerder heeft niet met toepassing van art. 19 lid 2 WRO vrijstelling kunnen verlenen voor het bouwplan, aangezien de in dat artikellid bedoelde, door GS aangewezen, categorieën van gevallen waarvoor vrijstelling kan worden verleend, niet bekend zijn gemaakt overeenkomstig de bepalingen van de Provinciewet. Daarmee is het bestreden besluit onbevoegd genomen. Volgens eisers heeft verweerder voorts ten onrechte geen toepassing gegeven aan de inspraakverordening van de gemeente. Verder stellen eisers dat het bouwplan niet is voorzien van een voldoende ruimtelijke onderbouwing. Bovendien is te weinig rekening gehouden met de bedrijfsbelangen van [naam] c.s., die een Albert Heijn supermarkt drijven. Eisers vrezen dat er problemen gaan ontstaan met het laden en lossen van goederen ten behoeve van de supermarkt die tegenover de ingang van het toekomstige zorgcentrum is gelegen. Met name voorzien eisers complicaties ten aanzien van de verkeersstromen en de parkeersituatie rond het te bouwen complex en menen zij dat de geldende geluidsnormen zullen worden overschreden bij het laden en lossen van goederen. De rolcontainers die daarvoor worden gebruikt produceren meer geluid dan toegestaan en de toekomstige bewoners van het zorgcentrum zullen daarvan hinder ondervinden. Eisers vrezen dat deze bewoners verweerder zullen verzoeken om handhavend op te treden. Ten slotte hebben eisers gewezen op de verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van een toename van het verkeer rond het zorgcentrum.
Verweerder heeft aangegeven dat GS op 12 juli 2005 een specifieke vrijstelling hebben verleend voor dit project. Voorts heeft verweerder betoogd dat geen inspraakmogelijkheid hoefde te worden geboden, omdat inspraak slechts ziet op een situatie als bedoeld in het eerste lid van artikel 19 WRO, waarvan in dit geval geen sprake is. Voor zover eisers hebben gewezen op verkeers- en parkeerproblemen heeft verweerder aangegeven dat in onderling overleg met eisers nadere afspraken zijn gemaakt, die hebben geleid tot een forse uitbreiding van de parkeergelegenheid in de wijdere omgeving van de bouwlocatie. Ten aanzien van de geluidsnormen heeft verweerder erop gewezen dat [naam] c.s. deze normen voorheen ook al niet mochten overschrijden en dat er dan ook geen sprake is van een nieuwe situatie. Daarnaast is in de bouwplannen rekening gehouden met een extra geluidswering, zodat het aannemelijk is dat met die maatregel de geluidnormen niet worden overschreden.
Eisers hebben voorts - onder meer ter zitting - gewezen op de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Voorzitter) van 4 december 2006, kenmerk 200606503/2. In die uitspraak heeft de Voorzitter het besluit van GS van 18 juli 2006, kenmerk 643642, waarin goedkeuring is verleend aan het bestemmingsplan 'Sint Annaparochie' bij voorlopige voorziening geschorst, voor zover het het plandeel betreft met de bestemming 'wooncentrum'. Nu het desbetreffende plandeel door de Voorzitter is geschorst, kan het bestreden besluit volgens eisers niet in stand blijven.
Verweerder is ten aanzien van dit onderdeel van mening dat de uitspraak van de Voorzitter niet van invloed is op het bestreden besluit, omdat een procedure die ziet op de goedkeuring van een bestemmingsplan een ander toetsingskader heeft dan een procedure betreffende een bouwvergunning of een vrijstelling op grond van art. 19 WRO.
Voorts heeft de gemachtigde van De Verfhoek v.o.f. Beimers c.s. ter zitting betoogd dat verweerder de beslissing omtrent de aanvraag van de bouwvergunning op grond van art. 52 Woningwet had moeten aanhouden, omdat voor het oprichten van het zorgcentrum een milieuvergunning als bedoeld in art. 8.1 Wet milieubeheer is vereist. Het zorgcentrum is namelijk een inrichting in de zin van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Het zorgcentrum valt volgens de gemachtigde daarentegen niet onder het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer, omdat in art. 3 onder j van dat besluit is bepaald dat het besluit niet van toepassing is op een inrichting die deel uitmaakt van een krachtens art. 5 Wet Toelating Zorginstellingen als ziekenhuis toegelaten instelling. Het zorgcentrum dient te worden aangemerkt als een onderdeel van een als ziekenhuis toegelaten instelling, omdat het deel uitmaakt van het Medisch Centrum Leeuwarden. Voor de bouw van het zorgcentrum was daarom een vergunning op grond van de Wet milieubeheer nodig en om die reden had verweerder het besluit omtrent de bouwvergunning moeten aanhouden.
[naam] heeft ter zitting betoogd dat van de zijde van verweerder sprake is van een gebrekkige motivering van het gemeentelijk beleid ten aanzien van het zorgcentrum. Verweerder heeft in de loop van de jaren wisselende visies naar buiten gebracht op de voorgenomen indeling van het centrumgebied van Sint Annaparochie en in het bijzonder op het op te richten zorgcentrum.
Namens de derde-belanghebbenden is ter zitting, in aanvulling op hetgeen namens verweerder is betoogd, gewezen op het maatschappelijk belang dat met de bouw van het zorgcentrum en de aanleunwoningen in de regio noordwest-Friesland is gemoeid. Van de zijde van de Zorggroep Noorderbreedte is bovendien aangegeven dat er grote vraag is naar deze vorm van wonen voor mensen met dementie. Op dit moment wachten 36 personen op tijdelijke locaties op plaatsing in het te bouwen zorgcentrum in Sint Annaparochie. Dat is een onwenselijke situatie.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor zover eisers hebben aangegeven dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen, stelt de rechtbank allereerst vast dat GS bij besluit van 12 juli 2005 specifiek ten behoeve van de bouw van het zorgcentrum te Sint Annaparochie een verklaring van geen bezwaar hebben afgegeven. Deze verklaring is bij brief van 25 juli 2005 aan partijen verzonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit bevoegd is genomen, wat er ook zij van de omstandigheid dat het project op 22 oktober 2005, dan wel op 17 augustus 2006, ook is opgenomen in de algemene vrijstellingslijst van GS.
De rechtbank overweegt voorts dat een reguliere bouwvergunning eerste fase op grond van art. 44 lid 1 Woningwet alleen mag en moet worden geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan of met de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening of indien het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, dan wel indien voor het bouwen een vergunning op grond van de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.
Op grond van art. 19 lid 1 WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge art. 19 lid 2 WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door GS, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. GS kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ten aanzien van de ruimtelijke onderbouwing die verweerder heeft gegeven bij de verleende vrijstelling stelt de rechtbank vast dat deze bestaat uit een gemeentelijke voortgangsnotitie van 28 oktober 2004, het ontwerpbestemmingsplan 'Sint Annaparochie' en een afzonderlijke visie, die is weergegeven in de notitie inzake ingebrachte zienswijzen van 12 mei 2005.
In voornoemde uitspraak van 4 december 2006 heeft de Voorzitter het besluit van GS, waarin goedkeuring is verleend aan het bestemmingsplan 'Sint Annaparochie', beoordeeld. In die uitspraak heeft de Voorzitter het besluit GS van 18 juli 2006, kenmerk 643642, bij voorlopige voorziening geschorst, voor zover het het plandeel betreft met de bestemming 'wooncentrum'. De rechtbank begrijpt de Voorzitter aldus, dat bij hem onduidelijkheid bestaat omtrent de toekomstige geluidssituatie en dat hij op dat onderdeel nader onderzoek aangewezen acht. De rechtbank wijst erop dat de Voorzitter bij zijn beoordeling niet beschikte over de rapportage van Lichtveld Buis & Partners van 10 maart 2006, waarin is geconcludeerd dat weliswaar niet aan de geluidsnormen wordt voldaan, maar dat dit probleem beheersbaar is indien [naam] c.s. de bedrijfsvoering enigszins aanpassen. De rechtbank stelt vast dat de Voorzitter het ontwerpbestemmingsplan niet op voorhand onrechtmatig heeft geacht. Daarom heeft verweerder dit plan - naast de notities van 28 oktober 2004 en van 12 mei 2005 - als onderbouwing van het vrijstellingsbesluit kunnen gebruiken.
Voor zover [naam] heeft betoogd dat de verweerder in het kader van de goede ruimtelijke ordening in het voortraject onduidelijk is geweest dan wel ten aanzien de locatie en de verschijningsvorm van het zorgcentrum van gedachten is veranderd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder beleidsvrijheid heeft om dergelijke plannen te ontwikkelen. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder in de besluitvormingsfase op onjuiste of onredelijke wijze heeft geopereerd. Met name is niet gebleken dat verweerder in dit verband in rechte te honoreren verwachtingen heeft gewekt die niet gestand worden gedaan.
De rechtbank volgt eisers voorts niet ten aanzien van de door hen geschetste parkeerproblemen, nu gebleken is dat de parkeervoorzieningen in de ruime omgeving van het zorgcentrum met 90 parkeerplaatsen worden uitgebreid. Evenmin hebben eisers aannemelijk gemaakt dat het zorgcentrum in de toekomst een onevenredig grote parkeerdruk met zich zal brengen.
Met betrekking tot het standpunt van eisers dat het onderzoek dat verweerder heeft laten uitvoeren naar de luchtkwaliteit onvoldoende betrouwbaar is, is de rechtbank van oordeel dat verweerder genoegzaam heeft aangegeven dat het onderzoek representatief is. Bovendien valt naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet te verwachten dat uitvoering van het project zal leiden tot overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of verweerder in redelijkheid van zijn vrijstellingsbevoegdheid gebruik heeft kunnen maken op de wijze zoals neergelegd in het bestreden besluit. De rechtbank wijst erop dat het hier gaat om een discretionaire bevoegdheid, zodat de rechterlijke toets beperkt is tot de vraag of kan worden gesteld dat het bestuursorgaan bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Ten aanzien van hetgeen eisers hebben aangevoerd inzake de overschrijding van de geldende geluidsnormen is onweersproken dat [naam] c.s. in de periode voor de sloop van de woningen op het terrein van het toekomstige project in december 2004, niet voldeden aan de geldende geluidsnormen. Zij hadden derhalve destijds maatregelen behoren te nemen. Dat zij na de sloop van de woningen gedurende de besluitvormingsfase tijdelijk geen rekening hoefden te houden met direct omwonenden doet daar niet aan af. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen [naam] c.s. niet meer geluidsruimte claimen dan waarover zij in het verleden beschikten en mag dan ook van hen gevergd worden dat zij hun bedrijfsvoering zoveel mogelijk aanpassen om geluidoverlast in de toekomst te beperken. De rechtbank weegt in dit verband mee dat verweerder en de derde-belanghebbenden hebben aangegeven dat van hun kant een maximale inspanning zal worden geleverd om geluidwerende maatregelen te treffen. Daarom acht de rechtbank het aannemelijk dat de geluidsoverlast in de toekomst binnen de gestelde normen zal kunnen blijven.
De rechtbank stelt bovendien vast dat het belang van de Zorggroep Noorderbreedte en Wonen Noordwest Friesland is gelegen in de bouw van het geplande zorgcentrum op de betreffende locatie, omdat onweersproken grote vraag bestaat naar kleinschalige zorg en woningen dicht bij winkels en voorzieningen. Duidelijk is ook dat de komende jaren de vraag naar deze vorm van wonen in de regio alleen maar zal toenemen. Bovendien is voortgang van de bouw geboden, nu mensen met dementie op dit moment in interim-voorzieningen zijn gehuisvest, in afwachting van plaatsing in het nieuw te realiseren project. Tegenover dat evident acute maatschappelijk belang staat het belang van [naam] c.s. bij een ongestoorde bedrijfsvoering dat door mogelijke geluidproblemen zou kunnen worden geschaad. Het belang van de overige eisers is vooral gelegen in de waarborg van een goede doorstroming van het verkeer en voldoende parkeerruimte ter plaatse en in de omgeving. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de belangen van eisers niet in onevenredige mate worden geschaad door het project.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder het besluit tot vrijstelling voldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft voorts bij de afweging van de belangen in redelijkheid het voornoemde maatschappelijk belang kunnen laten prevaleren boven de belangen van eisers.
Voor zover de gemachtigde van De Verfhoek v.o.f. Beimers naar voren heeft gebracht dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in art. 52 lid 1 Woningwet overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge art. 52 lid 1 Woningwet, houden burgemeester en wethouders in afwijking van art. 46 lid 1 de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning aan, indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en het bouwen tevens is aan te merken als het oprichten of veranderen van een inrichting waarvoor een vergunning krachtens art 8.1 Wet milieubeheer of art. 15, onderdeel b Kernenergiewet is vereist, tenzij de beschikking op de aanvraag om laatstbedoelde vergunning reeds is gegeven.
Op grond van art. 8.1 Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting op te richten. Het verbod geldt niet met betrekking tot inrichtingen, behorende tot een categorie die bij een algemene maatregel van bestuur krachtens art. 8:40 lid 1 Wet milieubeheer is aangewezen, behoudens in gevallen waarin, krachtens de tweede volzin van dat artikellid, de bij die maatregel gestelde regels niet gelden voor een zodanige inrichting.
Op grond van art. 8:40 lid 1 Wet milieubeheer kunnen bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot daarbij aangewezen categorieën van inrichtingen, die niet behoren tot een categorie als bedoeld in bijlage I van de EG-richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, regels worden gesteld, die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Bij de maatregel kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.
Op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer worden als categorieën van inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer, die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken, aangewezen de categorieën van inrichtingen, die in Bijlage I zijn genoemd.
In Bijlage I behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer is een groot aantal categorieën van inrichtingen opgesomd die over een vergunning dienen te beschikken.
Op grond van art. 3 Besluit woon- en verblijfsgebouwen onder j is dit besluit niet van toepassing op een inrichting als bedoeld in dit besluit indien de inrichting of een onderdeel daarvan is bestemd tot academisch ziekenhuis, als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek, of tot laboratorium, dan wel deel uitmaakt van een krachtens art. 5 van de Wet toelating zorginstellingen als ziekenhuis toegelaten instelling.
Ingevolge art. 5 lid 1 Wet toelating zorginstellingen moet een organisatorisch verband dat behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van instellingen die zorg verlenen waarop aanspraak bestaat ingevolge art. 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of ingevolge een zorgverzekering als bedoeld in art. 1, onderdeel d, Zorgverzekeringswet, voor het verlenen van die zorg een toelating hebben van de Minister.
De rechtbank stelt vast dat het zorgcentrum in Sint Annaparochie niet als ziekenhuis zal worden ingericht en evenmin ziekenhuistaken zal gaan uitvoeren. Het maakt dan ook geen deel uit van een als ziekenhuis toegelaten instelling als bedoeld in de Wet Toelating Zorginstellingen en valt niet onder de categorieën van instellingen waarvoor een vergunning nodig is als bedoeld in de Wet milieubeheer. Dat het zorgcentrum behoort tot een organisatorische verband dat valt te kenschetsen als onderdeel van een ziekenhuis, namelijk het Medisch Centrum Leeuwarden, doet hier niet aan af. Om die reden heeft verweerder de beslissing omtrent de aanvraag van de bouwvergunning niet hoeven aanhouden.
Met betrekking tot het betoog van eisers dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de gemeentelijke inspraakverordening, is de rechtbank van oordeel dat, zo al sprake zou zijn van het ten onrechte buiten toepassing laten van deze verordening, eisers onvoldoende hebben onderbouwd dat zij daardoor in hun belangen zijn geschaad, nu eisers immers ruimschoots de gelegenheid hebben gehad om hun bedenkingen tegen het bouwplan kenbaar te maken.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid de gevraagde bouwvergunning eerste fase, onder vrijstelling van het geldende bestemmingplan, kunnen verlenen.
De beroepen zullen ongegrond worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J. van Bruggen, voorzitter, en mrs. E. de Witt en A.J.G.M. van Montfort, rechters, en door voornoemde voorzitter in het openbaar uitgesproken op 16 april 2007, in tegenwoordigheid van mr. E. Pot als griffier.
w.g. E. Pot w.g. J. van Bruggen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 van de Awb. Indien u van dit rechtsmiddel gebruik wilt maken, dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een beroepschrift alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.