200509771/1.
Datum uitspraak: 9 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Haaren,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/3550 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 14 oktober 2005 in het geding tussen:
[wederpartijen], wonend te Esch, gemeente Haaren,
Bij besluit van 4 november 2003 heeft appellant (hierna: het college) [wederpartijen] onder aanzegging van bestuursdwang gelast om een zonder bouwvergunning gebouwde betonnen bak op het perceel, kadastraal bekend gemeente Esch, sectie […], nummer […], te Haaren (hierna: het perceel), te verwijderen en alle op het perceel opgeslagen materialen, waaronder stenen en hout, te verwijderen.
Bij besluit van 8 november 2004 heeft het college het daartegen door [wederpartijen] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 oktober 2005, verzonden op 17 oktober 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door
[wederpartijen] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 18 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 januari 2006 hebben [wederpartijen] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.M.F. Paijmans, ambtenaar van de gemeente, en [wederpartijen] in persoon, bijgestaan door mr. T.H.C. van der Meijden, gemachtigde, zijn verschenen.
2.1. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 8 november 2004 niet mede betrekking had op de opslag van mest op het perceel.
2.1.1. Dit betoog slaagt niet. In de vooraankondiging tot toepassing van bestuursdwang van 15 juli 2003 is als afzonderlijk deel van de last het verwijderen van de mestopslag op het perceel opgenomen. In het besluit van 4 november 2003, dat bij besluit van 8 november 2004 is gehandhaafd, maakt het college uitdrukkelijk onderscheid tussen de mestopslag op het perceel en het gebruik van het perceel voor de opslag van materialen, waaronder stenen en hout. De in het primaire besluit opgelegde last ziet echter, voor zover thans van belang, enkel op het staken van het strijdige gebruik als opslag voor materialen. Met betrekking tot de mestopslag concludeert het college in dat besluit dat deze is verwijderd, zodat [wederpartijen] op dit punt aan de vooraankondiging hebben voldaan.
De rechtbank heeft derhalve terecht en op goede gronden geoordeeld dat de mestopslag geen onderdeel uitmaakt van het besluit tot toepassing van bestuursdwang. Dat het college zich in een aan het besluit van 8 november 2004 ten grondslag liggende overweging op het standpunt stelt dat de last moet worden geacht mede te zijn gericht op de mestopslag maakt dat niet anders. Hierbij is van belang dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, de in het kader van bestuurlijke handhaving gegeven last, gezien de daaraan verbonden verstrekkende gevolgen, zodanig duidelijk en concreet geformuleerd dient te zijn dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten omtrent hetgeen gedaan of nagelaten moet worden ten einde toepassing van de aangekondigde dwangmaatregelen te voorkomen.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haaren tot vergoeding van bij [wederpartijen] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 705,34 (zegge: zevenhonderdvijf euro en vierendertig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Haaren aan [wederpartijen] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2006