200508528/1.
Datum uitspraak: 31 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1590 van de rechtbank Arnhem van 26 augustus 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.
Bij besluit van 12 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (hierna: het college) een kapvergunning verleend aan Volkshuisvesting Arnhem voor het kappen van 376 bomen in het gebied De Bakenhof te Arnhem.
Bij besluit van 29 maart 2005 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 26 augustus 2005, verzonden op 26 augustus 2005, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 november 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2005, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.J. Kasteel, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1 Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu alle bomen waarop de kapvergunning betrekking heeft inmiddels zijn gekapt, hij geen procesbelang meer heeft, zodat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3 Anders dan de rechtbank heeft overwogen kan niet worden gezegd dat appellant na het kappen van de betreffende bomen zijn procesbelang heeft verloren, nu appellant heeft gesteld dat zijn belang er mede in is gelegen dat op de plaats van de gekapte bomen bomen van dezelfde boomsoort en diameter worden geplaatst. Het betoog van appellant slaagt derhalve. Voor zover het college heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2003, AB 2005/41, overweegt de Afdeling dat de in die uitspraak beoordeelde casus niet vergelijkbaar is met die in de thans voorliggende zaak, reeds omdat het belang van de appellant in die zaak niet mede was gelegen in het opleggen van een herplantplicht.
2.4 Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 17 september 2003 in de zaak met nummer
200300594/1(AB 2004, 229), dient een appellant om belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te zijn bij een besluit tot verlening van een kapvergunning een hem persoonlijk aangaand belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. In de regel kan slechts als belanghebbende worden aangemerkt degene die op geringe afstand van de bomen woont of vanuit zijn woning daarop zicht heeft.
Blijkens de stukken woont appellant op een afstand van ongeveer één kilometer van de plaats waar de gekapte bomen stonden en had hij er vanuit zijn woning geen zicht op. Gelet hierop kan hij niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt. Dat het gebied, naar appellant stelt, voor hem van persoonlijke betekenis is, aangezien hij gelet op zijn gezondheidstoestand regelmatig moet wandelen en daarbij aangewezen is op het groen in de nabije omgeving van zijn woning, maakt dit niet anders, nu dit belang hem niet in voldoende mate van anderen onderscheidt. Het bezwaar van appellant is dan ook door het college terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
2.5 Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen verklaart de Afdeling het beroep bij de rechtbank ongegrond.
2.6 Onder de hiervoor geschetste omstandigheden bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
2.7. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling aanleiding te gelasten dat de Secretaris van de Raad van State het door appellant gestorte recht terugstort.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 augustus 2005, AWB 05/1590;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 207,00 (zegge: tweehonderdzeven) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2006