ECLI:NL:RBDHA:2024:3548

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
22/279
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een kapvergunning voor het kappen van bomen in het kader van een nieuwbouwproject

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 15 september 2021, waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het kappen van 17 bomen aan de [straatnaam] in [plaats]. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft het bezwaar van eiser op 25 november 2021 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De kapvergunning is verleend voor het realiseren van een nieuwbouwproject, waarbij de ondergrondse watertransportleiding van Dunea verplaatst wordt. De rechtbank stelt vast dat de bomen inmiddels zijn gekapt en dat er een herplantplicht is opgenomen in de kapvergunning, waarbij 28 bomen zullen worden geplant. Eiser heeft verklaard dat zijn belang bestaat uit het opnemen van een vergunningvoorschrift zodat de te herplanten bomen op dezelfde plek terugkomen als de gekapte bomen.

De rechtbank overweegt dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij geen zicht heeft op de bomen en deze op meer dan 250 meter afstand van zijn woning staan. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen griffierecht terugkrijgt of vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits en is openbaar uitgesproken op 14 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/279

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Imazouine).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 15 september 2021 (de kapvergunning) waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het kappen van 17 bomen (de bomen), staande aan de [straatnaam] in [plaats] .
1.1.
Met het bestreden besluit van 25 november 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De kapvergunning is verleend ten behoeve van het realiseren van het nieuwbouwproject “ [straatnaam] ” (het nieuwbouwproject). Op de betreffende locatie wordt de ondergrondse watertransportleiding van Dunea verplaatst.
Procesbelang
3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan procesbelang in beginsel niet worden aangenomen indien het beroep een vergunning betreft voor een eenmalige activiteit die reeds ten uitvoer is gelegd. [1] Indien sprake is van een kapvergunning en de bomen reeds zijn gekapt, kan met het beroep niet meer worden bereikt hetgeen wordt beoogd, namelijk het voorkomen van de kap van de bomen dan wel bescherming van de natuurwaarden. Dit kan evenwel anders zijn indien het gestelde belang bestaat uit het verkrijgen van een schadevergoeding of het opnemen van vergunningvoorschriften. Procesbelang bestaat in geval van een kapvergunning bijvoorbeeld indien het beroep mede ziet op de herplant van bomen.
4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de bomen inmiddels zijn gekapt en in de kapvergunning een herplantplicht is opgenomen die inhoudt dat vergunninghouder 28 bomen zal planten. Ter zitting heeft eiser verklaard dat zijn belang bestaat uit het opnemen van een vergunningvoorschrift zodat de te herplanten bomen op dezelfde plek terugkomen als de gekapte bomen. De rechtbank overweegt dat het beroep van eiser zich in zoverre richt tegen de inhoud van de in de vergunning opgelegde herplantplicht. Gelet hierop heeft eiser een belang bij een oordeel van de rechtbank.
Belanghebbende
5. Eiser betoogt dat verweerder zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat eiser geen belanghebbende zou zijn. Eiser heeft vanuit zijn woning wel degelijk zicht op de bomen. De ondersteunende ambtenaren van de adviescommissie bezwaarschriften (de adviescommissie) zijn vooringenomen en leggen bezwaren met betrekking tot het nieuwbouwproject ten onrechte niet voor aan de adviescommissie. De bomen zijn voortijdig gekapt. Verweerder had volgens eiser moeten wachten totdat de omgevingsvergunning voor het nieuwbouwproject onherroepelijk was geworden. Tenslotte voert eiser aan dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar een alternatieve route voor de ondergrondse watertransportleiding zodat de bomen konden worden behouden.
5.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling dient eiser om belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te zijn bij het besluit tot verlening van een kapvergunning een hem persoonlijk aangaand belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen [2] . Bij een besluit omtrent een kapvergunning, als hier aan de orde, zal als regel slechts als belanghebbende kunnen worden aangemerkt degene die op geringe afstand van de bomen woont of vanuit zijn woning daarop zicht heeft.
5.2.
Ter zitting heeft eiser erkend dat hij geen zicht heeft op de bomen en dat deze op meer dan 250 meter afstand staan van zijn woning. Gelet hierop kan eiser naar het oordeel van de rechtbank niet als belanghebbende worden aangemerkt. Dat in de gemeente momenteel veel bomen zouden worden gekapt, terwijl bomen voor een belangrijk deel bijdragen om de opwarming van de stad tegen te gaan en bomen een belangrijke factor zijn om de klimaatdoelen te behalen, maakt dit niet anders, nu dit belang eiser niet in voldoende mate van anderen onderscheidt. Ook overigens is niet gesteld of gebleken dat eiser gevolgen van enige betekenis ondervindt door de kap van de bomen. Het bezwaar van eiser is door verweerder dan ook terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Ciftci-Ibis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 25 oktober 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AZ0835.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 september 2003 (ECLI:NL:RVS:2003:AK4035) en van 31 mei 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AX6351).