ECLI:NL:RVS:2006:AW5535
Raad van State
- Hoger beroep
- E.M.H. Hirsch Ballin
- R.W.L. Loeb
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Vergoeding van kosten in bestuursrechtelijke procedures bij uitblijven van besluit op aanvraag verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 april 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vergoeding van proceskosten in verband met een bezwaar tegen het uitblijven van een besluit op een aanvraag voor een verblijfsvergunning. De vreemdeling, aangeduid als A, had bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De minister had het verzoek van de vreemdeling om vergoeding van de kosten die hij had gemaakt in verband met dit bezwaar afgewezen. De rechtbank 's Gravenhage had in een eerdere uitspraak het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de minister veroordeeld tot vergoeding van de kosten. De minister ging hiertegen in hoger beroep.
De Raad van State oordeelde dat de kosten die de vreemdeling heeft moeten maken voor rechtsbijstand in verband met het bezwaar tegen het uitblijven van een besluit, vergoed moeten worden door het bestuursorgaan, tenzij het uitblijven van het besluit niet aan het bestuursorgaan kan worden verweten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister ten onrechte het verzoek om vergoeding van de kosten had afgewezen. De Raad stelde vast dat de vreemdeling in zijn bezwaarschrift om vergoeding van de kosten had verzocht en dat deze kosten betrekking hadden op door een derde verleende rechtsbijstand, zoals bedoeld in de relevante wetgeving.
De uitspraak benadrukt het belang van de vergoeding van kosten in bestuursrechtelijke procedures, vooral in gevallen waar het bestuursorgaan verantwoordelijk is voor het uitblijven van een besluit. De Raad veroordeelde de minister tot betaling van de proceskosten aan de vreemdeling, die in totaal € 322,00 bedroegen, te betalen door de Staat der Nederlanden. Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor vergoeding van kosten in bestuursrechtelijke procedures verduidelijkt.