3.4Tot slot heeft opposante naar voren gebracht dat uit dient te worden gegaan van de omvang van de werkzaamheden die redelijkerwijs nodig zijn, en niet van de omvang van de werkzaamheden die de rechtsbijstandverlener in werkelijkheid aan de zaak heeft gewijd. Daarbij verwijst opposante naar een vijftal rechtbankuitspraken.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet kennelijk (dus buiten redelijke twijfel) gegrond verklaard had mogen worden. Opposante heeft immers geen schriftelijke of mondelinge gelegenheid gekregen om zich uit te laten over, in dit specifieke geval, de lijn van deze rechtbank ten aanzien van beroepen niet tijdig en de daarbij te hanteren wegingsfactor bij het bepalen van de proceskostenveroordeling. Dit terwijl deze lijn veel discussie heeft opgeleverd en de rechtbank sinds enige tijd deze lijn heeft verlaten.Uit het oogpunt van rechtsbescherming zal de rechtbank daarom het verzet gegrond verklaren.
5. Aangezien het verzet zich enkel richt tegen de toepassing van artikel 8:75 van de Awb, bestaat er geen aanleiding om de gehele uitspraak van 23 september 2024 vervallen te verklaren. De rechtbank zal deze dan ook alleen laten vervallen voor zover daarbij artikel 8:75 van de Awb is toegepast. Omdat het alleen gaat om de hoogte van de proceskostenveroordeling, zal de rechtbank de beoordeling van het beroep daartoe beperken.
Ten aanzien van het beroep
6. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb ook uitspraak te doen op het beroep, nu nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en partijen in de gelegenheid zijn gesteld om op een zitting te worden gehoord en zijn gewezen op de bevoegdheid van de rechtbank om ook uitspraak te doen op het beroep.
7. Opposante zal hierna verder worden aangeduid als eiseres.
8. De rechtbank bepaalt een wegingsfactor van 0,5 te hanteren voor zaken die gaan over het niet tijdig beslissen. Het beroep slaagt in zoverre.
9. Het beroep blijft gegrond.
10. De rechtbank ziet aanleiding om de uitspraak van 23 september 2024 in afwijking van artikel 8:55, negende lid, van de Awb gedeeltelijk vervallen te verklaren. Dit geldt ten aanzien van r.o. 4 en dat deel van het dictum dat gaat over de toekenning van de proceskosten. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak, voor zover de overwegingen daarvan zien op de toekenning van proceskosten in de beroepsprocedure daarvoor in de plaats treedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in verzet. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een verzetschrift in te dienen. Toegekend wordt € 226,75 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5).
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres, voor zover verweerder dit nog niet heeft voldaan, ook een vergoeding voor de proceskosten die zij in beroep heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend in beroep wordt € 453,50,-.
13. Ook moet verweerder, voor zover dit nog niet is voldaan, het door eiseres betaalde griffierecht van € 51,- vergoeden.