ECLI:NL:RVS:2005:AU6727
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- B. van Wagtendonk
- T.M.A. Claessens
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de inbewaringstelling van een vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, die op 12 oktober 2005 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling was op 14 september 2005 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de vreemdeling langer was opgehouden dan de wettelijk toegestane termijn van zes uur, zoals vastgelegd in artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000. De minister stelde hoger beroep in, waarbij hij betoogde dat de vreemdeling op het moment van inbewaringstelling nog strafrechtelijk gedetineerd was, en dat dit de rechtmatigheid van de inbewaringstelling niet in de weg stond.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de termijn van ophouding was overschreden en dat de beslissing van de rechtbank zelfstandig kon dragen. De minister's argument dat de vreemdeling niet in haar belangen was geschaad, omdat er een geldige titel voor vrijheidsontneming was, werd verworpen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de minister tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 322,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 15 november 2005.