ECLI:NL:RVS:2004:AP1102

Raad van State

Datum uitspraak
9 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305186/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om nadeelcompensatie door het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het algemeen bestuur een verzoek van Eneco Energie Delfland N.V. om schadevergoeding ten onrechte had afgewezen. Eneco had schade geleden als gevolg van de aanleg van de HSL-Zuid, wat leidde tot het opzeggen van distributieovereenkomsten door tuinders. Het algemeen bestuur stelde dat er geen rechtstreeks causaal verband was tussen de schade en het tracébesluit van de HSL-Zuid. De rechtbank oordeelde echter dat het algemeen bestuur een onjuist criterium had toegepast bij de beoordeling van de causaliteit.

De Raad van State oordeelt dat het hoger beroep van het algemeen bestuur ontvankelijk is en dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat er een onjuist causaliteitscriterium is toegepast. De Raad stelt vast dat de schade die Eneco heeft geleden, het directe gevolg is van het opzeggen van de overeenkomsten door de tuinders en niet van het tracébesluit zelf. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van Eneco ongegrond, waarmee het besluit van het algemeen bestuur om de schadevergoeding te weigeren wordt bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van het juiste causaliteitscriterium bij schadevergoeding in het bestuursrecht en bevestigt dat schadevergoeding alleen kan worden toegekend als er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen de schade en de bestuursdaad.

Uitspraak

200305186/1.
Datum uitspraak: 9 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 juli 2003 in het geding tussen:
de naamloze vennootschap “Eneco Energie Delfland N.V.”, gevestigd te Delft
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2001 heeft appellant een verzoek van Eneco Energie Delfland N.V. (hierna: Eneco) om vergoeding van nadeelcompensatie afgewezen.
Bij besluit van 7 maart 2002 heeft appellant het daartegen door Eneco gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2003, verzonden op 10 juli 2003, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door Eneco ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 31 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 september 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 22 december 2003 heeft Eneco van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van Eneco. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda, en Eneco, vertegenwoordigd door mr. A.C. van der Bent, advocaat te Rotterdam, en [partijen] zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Anders dan Eneco betoogt, is het hoger beroep van appellant ontvankelijk, reeds omdat namens appellant bij brief van 13 augustus 2003 binnen de beroepstermijn kenbaar is gemaakt dat het bij brief van 31 juli 2003 ingestelde hoger beroep moet worden geacht te zijn ingesteld door het algemeen bestuur.
2.2. Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de aanleg van de HSL-Zuid en de verbreding, verlegging en reconstructie van de A16 en de A4, hebben de Minister van Verkeer en Waterstaat en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke regeling schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de Gemeenschappelijke regeling) vastgesteld.
Ingevolge artikel 9 van de Gemeenschappelijke regeling beslist het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: het algemeen bestuur) op verzoeken om schadevergoeding, voorzover de schade voortvloeit uit het onherroepelijke tracébesluit en/of daaruit rechtstreeks voortvloeiende bestuursbesluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen.
Ingevolge artikel 10 van de Gemeenschappelijke regeling is op de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 9 de door het algemeen bestuur vast te stellen nadeelcompensatieverordening van toepassing.
2.2.1. Het algemeen bestuur heeft ter uitvoering van artikel 10 van de Gemeenschappelijke regeling op 6 april 1998 de Nadeelcompensatieverordening HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de Verordening) vastgesteld.
In artikel 2, eerste lid, van de Verordening is bepaald, voorzover hier van belang, dat het algemeen bestuur, op verzoek van degene die schade lijdt of zal lijden, schadevergoeding toekent als de schade het gevolg is van het onherroepelijke tracébesluit en de daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en/of rechtmatige uitvoeringshandelingen van bestuursorganen, mits deze schade niet of niet geheel ten laste van degene die schade lijdt behoort te blijven en voorzover vergoeding van deze schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd. De hoogte van de schadevergoeding wordt naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld.
2.3. Eneco stelt schade te hebben geleden als gevolg van het onherroepelijke tracébesluit HSL-Zuid. Eneco heeft destijds distributie-overeenkomsten gesloten met 142 tuinders in de Overbuurtse Polder (gemeente Bleiswijk en gemeente Bergschenhoek) inzake de levering van gas, elektriciteit, warmte en CO2. De bedrijfspercelen van acht van de tuinders zijn vanwege de aanleg van de HSL-Zuid in der minne verworven door NS Railinfrabeheer B.V. Deze acht tuinders hebben vervolgens de door hen met Eneco gesloten distributieovereenkomsten opgezegd. Nu het tracébesluit HSL-Zuid volgens Eneco heeft geleid tot de aankoop van de betrokken bedrijfspercelen, wenst zij vergoeding van schade in de vorm van verminderde opbrengsten van leveranties, schade in de vorm van desinvesteringen betreffende het leidingstelsel, schade samenhangend met de gewijzigde rentabiliteit van de gepleegde investeringen en advieskosten en deskundigenkosten.
2.4. Bij de beslissing op bezwaar heeft appellant de bij het primaire besluit gegeven afwijzing van het verzoek om schadevergoeding gehandhaafd. Voor de gronden van deze beslissing heeft appellant verwezen naar het advies van de Bezwarencommissie Noord van 9 januari 2002. In dat advies is, voorzover hier van belang, gesteld dat geen sprake is van een rechtstreeks causaal verband tussen de geleden schade en het tracébesluit. De schade is primair een gevolg van het opzeggen van de distributieovereenkomsten door de betrokken afnemers van Eneco. Daarbij dient in aanmerking genomen te worden dat deze overeenkomsten met inachtneming van een maand opzegtermijn en zonder opgaaf van redenen konden worden beëindigd, zonder dat deswege enige vergoeding verschuldigd was.
2.5. De rechtbank heeft overwogen – voorzover hier van belang en samengevat weergegeven – dat de toepassing van het criterium van het rechtstreekse causale verband door appellant niet voortvloeit uit de tekst van of de toelichting op de Gemeenschappelijke regeling en evenmin in overeenstemming is met de algemene lijn in de jurisprudentie dat voor de vraag of schade aan een bepaalde oorzaak moet worden toegerekend diverse omstandigheden in ogenschouw moeten worden genomen.
2.6. Appellant stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij een onjuist causaliteitscriterium heeft toegepast door daarin het criterium “rechtstreeks” te introduceren.
2.6.1. Dit betoog slaagt. Het feit dat de HSL-Zuid wordt aangelegd met het oog op het algemeen belang en het gaat om schadevergoeding naar aanleiding van rechtmatige daad, rechtvaardigt dat sprake dient te zijn van een rechtstreeks causaal verband tussen het schadeveroorzakend handelen en de gestelde schade. Dat strookt ook met de tekst en toelichting van het tracébesluit HSL-Zuid en de Verordening in onderlinge samenhang gelezen. Daaruit blijkt dat slechts is voorzien in vergoeding van schade die het rechtstreeks gevolg is van het onherroepelijk tracébesluit en daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en uitvoeringshandelingen. Weliswaar is sprake van een verband tussen – enerzijds - de aanleg van de HSL-Zuid, de aankoop door NS Railinfrabeheer BV van de gronden en opstallen van de acht betrokken tuinders en de daaropvolgende opzegging door deze tuinders van de met Eneco gesloten distributieovereenkomsten, en - anderzijds - de door Eneco gestelde schade. Van een rechtstreeks causaal verband tussen het tracébesluit en deze schade is evenwel geen sprake. De schade is het directe gevolg van de opzegging van de overeenkomsten.
De slotsom is dat appellant het verzoek om schadevergoeding reeds wegens het ontbreken van rechtstreeks causaal verband terecht heeft afgewezen. De rechtbank heeft dit miskend.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaard.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 juli 2003, AWB 02/1224 BELEI;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2004
299.