200808528/1 en 200808528/2.
Datum uitspraak: 18 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 17 oktober 2008 in zaken nrs. 08/1375 en 08/1342 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Venray.
Bij besluit van 30 september 2003 heeft de raad van de gemeente Venray (hierna: de gemeenteraad) een verzoek van [appellant] om vergoeding van door hem ten gevolge van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Smakterheide" geleden planschade afgewezen.
Na uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2006 in zaak nr.
200510441/1heeft de gemeenteraad bij besluit van 4 augustus 2008 het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar alsnog gegrond verklaard en aan hem een vergoeding van de door hem geleden planschade in de vorm van exploitatieschade toegekend ten bedrage van € 17.220,00.
Bij uitspraak van 17 oktober 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 november 2008, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 december 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. R. Kinderdijk, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door F. Aerts, zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, waarbij in aanmerking is genomen dat partijen hebben aangegeven positief te staan tegenover toepassing van deze bepaling.
2.2. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: de WRO), zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, kent het college van burgemeester en wethouders, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.3. [appellant] is met zijn [bedrijf] vanaf 1984 gevestigd aan de [locatie] te [plaats]. Hij had een overeenkomst tot gebruik om niet (hierna: de overeenkomst) met [belanghebbende], waarbij [belanghebbende] het perceel om niet aan [appellant] ter beschikking stelde. [belanghebbende] en [appellant] zijn daarbij overeengekomen dat [appellant] op eerste verzoek de grond weer aan [belanghebbende] zou moeten afstaan. [belanghebbende] heeft bij brief 23 juni 1999 deze overeenkomst tegen 1 oktober 1999 opgezegd. Daarna zijn [belanghebbende] en [appellant] overeengekomen dat [appellant] het perceel van [belanghebbende] koopt. In maart 2000 is [appellant] eigenaar geworden van dit perceel.
Onder het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Smakterheide", dat op 27 januari 1998 in werking is getreden, wordt het terrein, dat thans aan [appellant] toebehoort van noord naar zuid doorkruist door een strook grond met de bestemming "Verkeersdoeleinden hoofdontsluitingsweg Vw (I)". Deze strook grond is ingevolge artikel 12 van de planvoorschriften bestemd voor ontsluitingswegen met bijbehorende verkeersvoorzieningen en groenvoorzieningen. Op de gronden met deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd ten dienste van de genoemde doeleinden met een maximale hoogte van 10 meter.
Voorheen was de bestemming van deze strook grond "Bedrijfsdoeleinden".
2.4. In geschil is nog slechts of de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de gemeenteraad geen planschadevergoeding aan [appellant] hoefde toe te kennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van het opzeggen van de overeenkomst door [belanghebbende].
2.5. [appellant] betoogt tevergeefs dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat alleen schade die het directe gevolg is van wijziging van het planologisch regime voor vergoeding op grond van artikel 49 van de WRO in aanmerking komt.
2.5.1. Zoals de Afdeling eerder, onder meer bij uitspraak van 8 augustus 2007, in zaak nr.
200700731/1, heeft overwogen, dient bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een geobjectiveerde vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Een belanghebbende komt in een planologisch nadeliger situatie te verkeren, wanneer de bouw- en gebruiksmogelijkheden die op basis van het nieuwe planologische regime kunnen worden gerealiseerd, nadeliger gevolgen hebben dan de mogelijkheden die op basis van het voorheen geldende regime maximaal werden toegestaan. Bij de beoordeling of sprake is van een planologisch nadeliger situatie ten gevolge van een planologische wijziging, zijn slechts ruimtelijke gevolgen relevant.
2.5.2. Het eindigen van het gebruik om niet van het perceel is een gevolg van een beslissing van privaatrechtelijke aard van [belanghebbende] de gebruiksovereenkomst op te zeggen en niet een ruimtelijk gevolg van de wijziging van de bestemming van de strook grond in "Verkeersdoeleinden hoofdontsluitingsweg Vw (I)". De nieuwe bestemming noopte [belanghebbende] immers niet om de gebruiksovereenkomst op te zeggen. Zoals ter zitting naar voren is gebracht wenste [belanghebbende] de gronden vrij van gebruik te hebben, teneinde een hogere verkoopprijs te kunnen bedingen. Dat [belanghebbende] zonder wijziging van het planologisch regime en de aanzegging van de gemeente Venray dat zij de grond wilde kopen, dan wel onteigenen, niet tot opzegging van het gebruiksrecht om niet zou zijn overgegaan, maakt niet, dat daarmee de beëindiging van het gebruiksrecht om niet in juridische zin een ruimtelijk gevolg is van de wijziging van de bepalingen van het bestemmingsplan. De Afdeling wijst in dit verband op haar uitspraak van 9 juni 2004 in zaak nr.
200305186/1.
2.6. Voor zover [appellant] meent dat hij schade heeft geleden doordat de gemeente Venray de gronden van [appellant] niet heeft gekocht, terwijl zij bij [appellant] het vertrouwen heeft gewekt dat zij de grond zou aankopen voor het daadwerkelijk aanleggen van een weg is, zoals de Afdeling reeds in de uitspraak van 19 juli 2006 heeft overwogen, sprake van schade ten gevolge van feitelijk handelen van de gemeente Venray, ter zake waarvan uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.
2.7. Het betoog dat de gemeenteraad in elk geval op grond van het beginsel van gelijkheid voor de openbare lasten aan [appellant] voor de door hem geleden schade nadeelcompensatie had moeten verstrekken faalt, reeds omdat artikel 49 van de WRO een uitputtende regeling geeft voor de vergoeding van schade veroorzaakt door de bepalingen van een bestemmingsplan en voor zover dat beginsel tot vergoeding van schade zou nopen in verband met feitelijk handelen van de gemeente evenzeer slechts de burgerlijke rechter kan worden benaderd.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2008