ECLI:NL:RVS:2003:AR5119
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- M. Vlasblom
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel en risico op schending van artikel 3 EVRM
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 6 maart 2003 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaarde. De Staatssecretaris van Justitie had op 4 januari 2002 de aanvraag van appellant afgewezen, waarna appellant in beroep ging. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten om de aanvraag af te wijzen, en dat appellant niet had aangetoond dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst, Kameroen, een reëel risico liep op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Appellant stelde dat hij bij de behandeling van zijn aanvraag geen goede rechtshulp had en dat dit een bijzondere omstandigheid vormde die in zijn voordeel moest worden meegewogen. De Raad van State oordeelde echter dat dit argument niet voldeed aan de vereisten voor bijzondere feiten of omstandigheden die de toepassing van de nationale procedureregels konden rechtvaardigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep kennelijk ongegrond. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, waarbij de betrokken rechters de uitspraak ondertekenden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 28 mei 2003.